De Kleine Mote

Je winkelwagen

Inhoud-Content-Contenu

360° WEST-VLAANDEREN

HEUVELLAND

Intro

De gemeente Heuvelland heeft haar naam te danken aan de vele heuvels op haar grondgebied, waarvan de Kemmelberg (156 m) de hoogste is, gevolgd door de Vidaigneberg (136 m), de Rodeberg (129 m) en de Scherpeberg (125 m). Een wandelaar of fietser die een uitstapje naar deze regio plant, moet zich dus instellen op een heuvelachtig parcours.

Heuvelland is meer bekend via deelgemeenten zoals Dranouter (festival), Kemmel (wielrennen) en enkele bekende plaatsen in de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog, zoals Wijtschate, Loker en De Klijte. Geen enkele gemeente of stad ter wereld bevat meer WO I begraafplaatsen dan Heuvelland. Het gemeentehuis en de gemeentelijke administratie bevinden zich in Kemmel.

Oorspronkelijk was dit een bosrijk gebied, maar vele eeuwen van akkerbouw en ook de zware gevechten in de Eerste Wereldoorlog hebben het uitzicht grondig veranderd. Zonder twijfel is Heuvelland een van de mooiste gemeenten in België. Dat weten ook twee van de bekendste dames die er zijn geboren: Annelien Coorevits, ex-Miss België en tv-gezicht, en Geike Arnaert, zangeres bij Hooverphonic.

Highlight 1 – Pool of Peace, Lone Tree Cemetery en die ene, dramatische seconde (Wijtschate)

Pool of Peace

De ‘Pool of Peace’ is een mijnkrater die in 1917 ontstond tijdens de Tweede Slag om Mesen. In totaal ontstonden 19 kraters door de ontploffingen van mijnen tijdens deze slag, maar de Spanbroekmolenkrater, oftewel ‘Pool of Peace’, is de beroemdste.

West-Vlaanderen Spanbroekmolenkrater
De Spanbroekmolenkrater, nu herdoopt tot ‘Pool of Peace’

Het gebied van deze slag lag rond Mesen, ten zuiden van Ieper, en was ter voorbereiding voor de Slag om Passendale, genoemd naar het dorp dat het aanvankelijke doel van de aanval was. Het doel van de geallieerden was om met de slag om Mesen het front bij Ieper rechter te trekken, zodat de aanval op Passendale een grotere kans op succes zou hebben.

In januari 1916 werd gestart met het graven van een tunnel van 520 meter (!) voor het plaatsen van 41.314 kg ammonal. De graafwerken werden uitgevoerd door de 50th Tunnelling Company, de 3rd Canadian Tunnelling Company, de 175th Tunnelling Company en de 71st Tunnelling Company. Op 7 juni 1917 om 04:10 brachten de Britten tussen Hill 60 en The Birdcage ten zuidwesten van Waasten in totaal 19 dieptebommen tot ontploffing.

Eigenlijk was het de bedoeling om 24 mijnen te laten ontploffen maar één werd door de Duitsers onschadelijk gemaakt. Een tweede ontplofte niet, maar kwam op 17 juli 1955 door blikseminslag tot ontploffing. De drie andere liggen nog altijd in de buurt van The Birdcage onder de grond opgeslagen.

Lone Tree Cemetery

Lone Tree Cemetery nabij de Pool of Peace werd in juni 1917 in gebruik genomen na de eerste dag van de Slag om Mesen. Hier liggen 88 militairen begraven (79 geïdentificeerd), waarvan de meesten dienst deden in de Royal Irish Rifles (36th Ulster Division).

Lone Tree Cemetery

Deze begraafplaats wordt vaak door de auteurs van dit boek bezocht in het kader van groepsincentives. Bezoekers zien meteen dat alle gesneuvelden Ieren zijn.

Minder duidelijk is dat ze allemaal stierven in dezelfde seconde. Bij de grote Mijnenslag Mesen-Wijtschate hadden alle betrokken geallieerde soldaten de opdracht om na de ontploffing van de 19 mijnen tien seconden te wachten, en dan naar boven te stormen om de Duitsers niet de kans te geven te herstellen van de shock. Deze Ierse soldaten wisten echter niet dat ‘hun’ mijn nog niet ontploft was. De ontploffing vond plaats precies op het moment dat zij zich op deze plaats bevonden.

De meeste doden begraven in Lone Tree Cemetery maakten deel uit van de Royal Irish Rifles, 36th (Ulster) Division. Nagenoeg allen kwamen om het leven op het ogenblik dat ze hun loopgraven verlieten en werden neergemaaid door de luchtverplaatsing en neerstortend puin veroorzaakt door de explosie van de Lone Tree Mine.

Wist u dat …?

… de Spanbroekmolenkrater (nu herdoopt tot ‘Pool of Peace’) in 1992 als monument werd beschermd?

… zowel Lone Tree Cemetery als Spanbroekmolen British Cemetery te vinden zijn op enkele honderden meter van de Pool of Peace?

… de Pool of Peace 12 meter diep is en een diameter heeft van 76 meter?

Highlight 2 – Irish House Cemetery en de grote offers van de 16th (Irish) Division (Kemmel)

Irish House Cemetery

Irish House Cemetery, ontworpen door W.H. Cowlishaw, ontleent zijn naam aan een kleine hoeve gelegen op ongeveer 100m ten westen ervan. De begraafplaats werd in juni 1917 opgericht door de 16th (Irish) Division, en bleef met intervallen in gebruik tot september 1918. De plek was in Duitse handen van april 1918 tot eind augustus van dat jaar.

Alle graven die te maken hebben met de 16th (Irish) Division weken doorgaans bij Ierse bezoekers hevige emoties los. De 16th (Irish) Division was een infanterie-divisie van het Britse leger, speciaal in het leven geroepen voor dienst tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het was een divisie die uitsluitend bestond uit vrijwilligers, als onderdeel van Lord Kitcheners ‘New Armies’, gecreëerd vanuit de organisatie van de ‘National Volunteers’.

In december 1915 trok deze divisie naar Frankrijk en voegde zich bij de British Expeditionary Force (BEF) onder het bevel van generaal William Hickie. Gedurende het hele verloop van de oorlog waren deze Ierse vrijwilligers actief aan het Westelijke front. De verliezen die werden geleden aan de Somme, in Passendale en Ieper waren zo aanzienlijk, dat tussen juni en augustus 1918 in Engeland een grootscheepse recruteringscampagne nodig was om de gaten in het divisiebestand op te vullen, dit grotendeels met jonge soldaten die niet van de Ierse nationaliteit waren.

‘Playing the Irish card’

Begin 1917 vertolkte de 16th (Irish) Division een hoofdrol in de Slag van Mesen (Battle of Messines), dit samen met de 36th (Ulster) Division, wat bijdroeg aan de faam en reputatie van beide divisies. Hun voornaamste krijgsactiviteiten eindigden bij de bloederige Slag van Passchendaele, een van de grootste schandvlekken in de geschiedenis van de Grote Oorlog, toen onder het commando van bevelvoerder Gough en het Fifth Army.

In juli 1917, nadat beide divisies volledig uitgeput waren omdat ze zwaar materieel hadden moeten vervoeren onder hevig vijandelijk geschut, gaf Gough hen het bevel om vooruitgang te boeken doorheen modderig terrein, dit in de richting van perfect verdedigde Duitse posities die op geen enkele manier onder druk waren gezet door geallieerde artillerie-aanvallen.

Tegen midden augustus had de 16th (Irish) Division 4 200 gesneuvelden te betreuren en de 36th (Ulster) Division 3 600, d.w.z. meer dan de helft van de beschikbare troepen. Gough werd later zwaar bekritiseerd ‘for playing the Irish card’.

Irish House Cemetery, vaak bezocht door Ieren die tot de dag van vandaag niet begrijpen waarom bevelvoerder Gough in de zomer van 1917 8.000 Ieren de dood injoeg.

Highlight 3 – De Kemmelberg: getuige van de natuur en de oorlog (Kemmel)

De Kemmelberg is vooral bekend bij wielerliefhebbers. Het is een van de zgn. ‘getuigenheuvels’ in Heuvelland, waarvan Kemmel een van de deelgemeenten is. Hij ligt op de grens met de deelgemeenten Loker en Dranouter. Tijdens WO I was de Kemmelberg een strategisch punt en werd hij door de strijdende partijen zwaar bevochten. Verscheidene monumenten getuigen van dat droevige oorlogsverleden.

In het voorjaar van 1918 voelden de Duitsers dat de oorlogshandelingen niet in hun voordeel verliepen. Met het oog op de nakende komst van de Amerikanen probeerden zij met hun voorjaarsoffensief het pleit in hun voordeel te beslechten. Duitse troepen onder leiding van generaal Friedrich Bertram von Armin namen op 25 april 1918 bezit van de Kemmelberg. De volgende dag was er een Franse tegenaanval, maar de Duitse troepen rukten op tot de Dikkebusvijver. Op 29 april werd de Duitse opmars tot staan gebracht, de gevechten gingen door tot eind juli 1918. Op 5 september werd de Kemmelberg heroverd door de geallieerde troepen met hulp van de Amerikanen.  

IJzerzandsteen

De Kemmelberg is een zgn. ‘getuigenheuvel’, net als de meeste heuvels in de omtrek ontstaan uit zandbanken die ontstonden toen de Noordzee (‘Diestiaanzee’) tot daar landinwaarts kwam. In dat zand zat heel wat ijzer. Dit vormde door oxidatie met het zand ijzerzandsteen. Toen de zee terugtrok beschermde dit zandsteen de toppen van de voormalige zandbank tegen erosie. In de gebieden daartussen was er geen zandsteen en zorgde de erosie ervoor dat heel wat grond verdween, hierdoor ontstond een heuvelachtig landschap.

De Kemmelberg is een onderdeel van de zogenaamde centrale heuvelkam in het Heuvelland. Deze bestaat daarnaast uit de Kasselberg, Watenberg, Wouwenberg, Katsberg, Boeschepeberg, Kokereelberg, Zwarteberg, Vidaigneberg, Baneberg, Rodeberg, Sulferberg, Goeberg, Scherpenberg, Monteberg en Lettenberg. Ten zuiden van deze heuvelkam bevindt zich het stroomgebied van de Leie, ten noorden van deze heuvelkam het stroomgebied van de IJzer. Ongeveer 2 500 jaar geleden vestigde zich op de Kemmelberg een Keltische gemeenschap behorende bij de Hallstatt-cultuur. De Kelten realiseerden een fort en onderhielden een handelsrelatie met de Romeinen.

Wist u dat …?

… de Kemmelberg na de gevechten tijdens WO I helemaal kaal was en opnieuw beplant werd met loofboomsoorten?

… de Kemmelberg op 1,5 km ten zuidwesten van het dorp Kemmel ligt?

… hij met zijn 156 meter het hoogste punt is van de provincie West-Vlaanderen, en dat zijn ‘dominantie’ (afstand tot het meest nabije hoger gelegen punt) 10 kilometer bedraagt?

Meer Heuvelland

  1. De Zwarteberg is een van de 18 heuvels op het grondgebied van Heuvelland. Deze is speciaal, door de nabijheid van Frankrijk. De heuvel ligt pal op de grens. U rijdt over de berg en op een gegeven moment wordt er alleen nog Frans gesproken. Een rij van horecazaken verwelkomt u bij onze zuiderburen.
  2. Het Hellegatbos is gelegen op de Rodeberg. Het is een typisch bronbos: een plaats die door de zompige, moerassige bodem, doorkruist met vele beekjes, nooit werd ontgonnen en aan de natuur werd toevertrouwd. In het voorjaar kleuren de boshyacinten de flanken van de Rodeberg purper, een machtig spektakel!
  3. Het Ossuaire Kemmelberg ligt op de westelijke flank van de Kemmelberg, op de grens tussen Kemmel en Loker. Hier worden 5.294 Franse militairen herdacht, waarvan slechts 57 konden worden geïdentificeerd. Het is de grootste Franse militaire begraafplaats in België.
  4. Het beeld ‘The Miner’ voor de Sint-Medarduskerk in WIjtschate is een realisatie van de plaatselijke kunstenaar Jan Dieusart. Het verbeeldt een Engelse tunnelgraver, die een gat graaft onder de Duitse stellingen in Wijtschate-Mesen. Dit is een verwijzing naar de beroemde Mijnenslag in 1917. Het beeld werd onthuld op 31 oktober 2008.
  5. De Sint-Eligiuskerk in Westouter werd bij de Franse invasie in 1794 zwaar beschadigd. Ze werd hersteld in de periode 1805-07. De kerk werd grotendeels vernield tijdens de Eerste Wereldoorlog. Enkel de romaanse kerktoren bleef over. In het begin van de jaren 1920 werd de kerk herbouwd.

Info

Sint-Laurentiusplein 1, 8950 Heuvelland (Kemmel)

057 45 04 55

toerisme@heuvelland.be

www.toerismeheuvelland.be

IEPER

Intro

Ieper is de parel van de Westhoek, kernpunt van de WO I-beleving in België. De stad ligt in het zuidwesten van de provincie West-Vlaanderen en telt ongeveer 35 000 inwoners. Zodoende is Ieper de op vijf na grootste stad van de provincie. De bijnaam is ‘Kattenstad;  na het bezoek van paus Johannes Paulus II ook ‘Vredesstad’.

Van dezelfde uitgever verscheen het boek ‘Ieper, stad van vrede’, met een roundup van alle plaatsen binnen een straal van vijf kilometer rond Ieper die de Grote Oorlog in herinnering brengen. De hele stad staat in het teken van deze herinnering, die in de periode 2014-2018 een hoogtepunt bereikte. Tijdens WO I was de stad aan drie zijden omringd door Duitse troepen: door de Britse verdedigers werd deze boog de ‘Ypres Salient’ genoemd. Elke avond wordt aan de Menenpoort de ‘Last Post’ geblazen. De kans is groot dat u op de Grote Markt meer Engels hoort spreken dan Nederlands.

Onder de vele speciale evenementen die in Ieper worden gehouden, citeren we de driejaarlijkse Kattenstoet en de Rally van Ieper, het grootste rallyevenement van België, elk jaar in juni.

Highlight 1 – Artillery Wood Cemetery, ode aan twee beroemde dichters (Boezinge)

Voor de Slag om Pilckem Ridge in juli 1917 lag het dorp Boezinge vlak tegenover de Duitse frontlijn, aan de overzijde van het IJzerkanaal. Op het einde van diezelfde maand werden de Duitse voorste linies teruggedreven, en Artillery Wood, even ten oosten van het kanaal, werd ingenomen door de Guards Division. Op het einde van de gevechten richtten zij deze begraafplaats op, op een plek ten noorden van het bos.

Artillery Wood Cemetery bleef als frontbegraafplaats in gebruik tot maart 1918. Ten tijde van de wapenstilstand bevatte deze begraafplaats 141 graven (waarvan 42 behoorden tot de Royal Artillery) maar ze werd uitgebreid toen graven werden aangevoerd van het slagveld en kleinere begraafplaatsen in de omgeving.

Edward Albert Frederick William Hornblow stierf op 17 augustus 1917, op 28-jarige leeftijd. ©Annemie Reyntjens

Twee bekende dichters liggen begraven in Artillery Wood Cemetery. Beiden sneuvelden in de Slag bij Passendale op dezelfde dag. Francis Ledwidge (locatie van zijn graf: kavel I A 24) en Hedd Wyns (locatie van zijn graf: kavel II F 11).

Francis Ledwidge, de soldaat-dichter

De Ierse oorlogsdichter Francis Edward Ledwidge, bekend als ‘de soldaat-dichter’, werd gedood tijdens de Slag bij Passendale op 31 juli 1917.

Francis Ledwidge werd geboren in 1887 in Janeville, Slane (Ierland), als achtste van negen kinderen in een armoedig gezin. Toen Francis vijf jaar oud was, stierf zijn vader Patrick op jonge leeftijd, wat maakte dat zijn vrouw en zijn kinderen erg jong uit werken moesten gaan. Francis verliet de plaatselijke school toen hij dertien was. Hij deed aan zelfstudie terwijl hij alle mogelijke jobs uitoefende die hij maar kon krijgen, zoals boerenknecht, wegenwerker en opzichter, als arbeider in een kopermijn (waar hij werd ontslagen voor het instigeren van een staking als vakbondsactivist) en als winkelbediende.

Poorten en omheiningspalen

Ledwidge hield ervan te dichten waar en wanneer hij maar kon, soms zelfs op poorten en omheiningspalen. Al van zijn veertien jaar werd werk van hem gepubliceerd in een plaatselijke krant, de ‘Drogheda Independent’, dat zijn passie weerspiegelde voor de Boyne Valley. Werkzaam als wegenwerker, verwierf hij de bescherming van de bekende schrijver, Lord Dunsany. Dunsany lanceerde Ledwidge in Dublin en introduceerde hem aan W.B. Yeats, met wie hij vertrouwd raakte.

Francis Ledwidge was een patriot en nationalist. Bij het uitbreken van WO I in augustus 1914, en naar aanleiding van Ierlands betrokkenheid in de oorlog, werden de Irish Volunteers opgesplitst in twee fracties: de National Volunteers, die aanhangers waren van John Redmonds oproep om toe te treden tot de Ierse regimenten ter ondersteuning van de geallieerde oorlogsdoelstellingen, en diegenen die toetreding weigerden. Ledwidge behoorde aanvankelijk tot de laatste groep.

Nochtans, na op een plaatselijke meeting zijn visie met kracht te hebben verdedigd, trad hij op 24 oktober 1914 in dienst van het regiment van Lord Dunsany, en werd ingelijfd bij het 5th Battalion Royal Inniskilling Fusiliers, dat deel uitmaakte van de 10th (Irish) Division. Dit ondanks het aandringen van Dunsany, die Ledwidge een toelage voor levensonderhoud had aangeboden op voorwaarde dat hij zich afzijdig zou houden van de oorlog…

Ten dienste van Ierland   

Ledwidge leek zich goed aan te passen aan het legerregime, en werd al snel bevorderd tot lance corporal. In 1915 was hij actief in Suvla Bay op de Dardanellen, waar hij in erge mate leed aan reumatoïde artritis.

Ledwidge was ontsteld over het nieuws van de Paasopstand in Dublin (1916). Hij verscheen voor het krijgsgerecht en werd in rang verlaagd vanwege het overschrijden van zijn verlof en na te zijn aangetroffen in dronken toestand toen hij in uniform was. Gedurende zijn verblijf in Derry won en verloor hij afwisselend zijn strepen (hij was korporaal toen de inleiding voor zijn eerste boek werd geschreven), waarna hij terugkeerde naar het front. Zijn strepen van korporaal-chef werden hem voor het laatst teruggeven in januari 1917 toen hij dienst deed aan het westelijk front, bij het 1st Battalion Royal Inniskilling Fusiliers, dat deel uitmaakte van de 29th Division.

Ledwidge bleef schrijven gedurende de oorlog, hoewel veel van zijn werk verloren ging, zo bijvoorbeeld gedurende de gure winter in Servië. Veel van zijn gedichten werden bezorgd aan Lord Dunsany, zelfs veelal op weg naar diverse oorlogsmissies, maar ook aan lezers onder zijn familieleden, vrienden en literaire contacten. De gedichten die Ledwidge schreef in actieve dienst illustreren zijn trots militair te zijn, zoals hij dat opvatte, ten dienste van Ierland. Hij vroeg zich af of hem een soldatengraf wachtte.

‘Ledwidge gedood, in stukken gereten’

Op 31 juli 1917 voerde een onderdeel van Ledwidge’s bataljon van de Royal Inniskilling Fusiliers werkzaamheden uit aan een weg nabij Boezinge, als voorbereiding van een aanval tijdens de Derde Slag om Ieper. Terwijl de dichter in gezelschap van zijn kameraden zijn thee nuttigde in een schuilput, ontplofte in de onmiddellijk omgeving een obus, wat Ledwidge en vijf anderen het leven kostte. Een bevriende aalmoezenier, Father Devas, kwam ter plaatse, en rapporteerde: ‘Ledwidge gedood, in stukken gereten’.

De slachtoffers werden begraven op Carrefour des Roses, en later herbegraven in de nabijgelegen Artillery Wood Military Cemetery. Het oeuvre van deze ‘soldaat-dichter’, vroeger een standaard item in het leerplan van iedere Ierse school, raakte in de latere decennia van de 20ste eeuw in de vergetelheid. De kracht en passie die uit het werk spreken, gekoppeld aan de hernieuwde belangstelling voor dit tijdsgebeuren, brachten het opnieuw onder de belangstelling.

Francis Ledwidge: heldere bruine ogen en zinnelijke uitstraling.
Hedd Wyn, gezegende vrede

De Welshe dichter Hedd Wyn, geboren Ellis Humphrey Evans, sneuvelde tijdens de Slag bij Passendale (ook Francis Ledwidge kwam bij deze veldslag op dezelfde dag, 31 juli 1917, om het leven).

Evans, die meerdere leerstoelen voor zijn poëzie in de wacht sleepte, opteerde voor de Keltische naam ‘Hedd Wyn’ (Welsh voor ‘gezegende vrede’) toen hij geïnspireerd werd door zonnestralen die door de nevels braken in de valleien van de Meironydd. Zijn stijl, die beïnvloed werd door de romantische poëzie, werd gedomineerd door thema’s uit de natuur en de religie. Hij schreef tevens oorlogspoëzie na het uitbreken van de oorlog aan het westelijk front.

Moeilijke beslissing

In 1916 bereikte de Eerste Wereldoorlog zijn hoogtepunt. In Wales werden de oorlogsinspanningen met enthousiasme onderschreven en de in Wales geboren David Lloyd George, premier sinds 1916, zette zijn landgenoten ertoe aan offers te brengen voor de oorlogsinspanning. Het gezin Evans, een familie van landbouwers, zag zich voor een moeilijke beslissing geplaatst: één van de zonen werd verplicht om dienst te nemen in het Britse leger, ondanks het feit dat landbouw een werk was van nationaal belang. Ellis nam dienst in plaats van zijn jongere broer Robert.

In februari 1917 werd hij opgeleid in Litherland Camp, Liverpool, waar zijn opgewekte persoonlijkheid hem tot een graag geziene figuur maakte. In maart 1917 richtte de regering een oproep tot hulpverlening aan de landbouwers bij het ploegen, en talloze militairen werden tijdelijk van hun dienstplicht ontheven. Hedd Wyn werd zeven weken verlof gegund.

‘Zwaar weer, bezwaard gemoed, zwaarmoedig hart’

In juni 1917 werd Hedd Wyn toegewezen aan het 15th Battalion Royal Welch Fusiliers in Fléchin, Frankrijk. Zijn aankomst daar bezwaarde hem: ‘zwaar weer, bezwaard gemoed, zwaarmoedig hart. Dat is een niet zo leuke drie-eenheid, is het wel?’.

Op 31 juli herleidde zware regenval het slagveld bij Passendale tot een moeras. In een interview afgenomen in 1975 door St. Fagans National History Museum, herinnerde Alan Jones, een veteraan van de Royal Welsh Fusiliers, zich het volgende: ‘We rukten op over de kanaaloever bij Ieper, en Wyn werd gedood halfweg naar Pilkem. Ik hoorde anderen wel eens zeggen dan ze bij Hedd Wyn waren enzovoort enzoverder. Wel, ik was écht bij hem … Ik zag hem vallen en het was het ontstekingsmechanisme van een bom dat hem raakte in de maag, en hem doodde. Dat kon je zien … Hij stapte voor mij, en ik zag hem neerzijgen op zijn knieën, waarna zijn handen in de modder grepen … Hij was stervende, natuurlijk. Brancardiers kwamen opdagen achter ons, begrijp je. Er was niets – nou ja, je zou de voorschriften overtreden als je tijdens een aanval een gewonde hielp.’

‘Zal ik het halen, denk je?’ 

Even nadat hij gewond werd, werd Hedd Wyn overgebracht naar een eerstehulppost. Nog steeds bij bewustzijn vroeg hij aan de dokter: ‘Zal ik het halen, denk je?’. Het was evenwel duidelijk dat hij weinig kans maakte het er levend van af te brengen. Soldaat Ellis stierf omstreeks 11:00 in de ochtend.

Op 6 september vond de ‘Ceremony of Chairing the Bard’ plaats (een jaarlijkse Keltisch-Welsh muzikale wedstrijd) op de National Eisteddfod, dat toen werd gehouden in Birkenhead. (Een ‘Eisteddfod’ is een festival in Wales met literatuur, muziek en optredens. De traditie stamt uit de 12de eeuw. Het woord ‘eisteddfod’ komt van het Welshe woord ‘eistedd’ dat ‘zitten’ betekent). Premier David Lloyd George was aanwezig. De juryleden maakten bekend dat Wyns eerder ingezonden gedicht ‘Fleur de Lys’ de winnaar was, en trompetgeschal weerklonk opdat hij zich bekend zou maken. Nadat hij tot driemaal toe geroepen was, kondigde de Archdruid (‘Aartsdruïde’) af dat de winnaar zes weken voordien was omgekomen in de strijd. De prijs, een traditionele houten stoel, werd bedekt met een zwarte lijkwade, tot ontsteltenis van de grote menigte die was komen opdagen om de bekendmaking van de winnaar bij te wonen. De Eisteddfod van 1917 staat sindsdien bekend als de ‘Eisteddfod van de Zwarte Stoel’.

De Bardstoel van de dichter wordt in originele staat tentoongesteld in Yr Ysgwrn, een afgelegen hoeve in de heuvels toebehorend aan de familie Evans, op initiatief van Gerald Williams, de neef van de dichter. Een bronzen standbeeld van Hedd Wyn, gekleed als een herder, staat in het dorpscentrum van Trawsfynydd. Het werd onthuld door zijn moeder in 1923 en voert een ‘englyn’ (kort Welsh gedicht) dat Hedd Wyn schreef ter nagedachtenis van zijn gevallen vriend Griff Jones. De Engelse vertaling gaat als volgt:

His sacrifice was not in vain, his face

In our minds will return,

Although he left a bloodstain

On Germany’s iron fist of pain.

Hedd Wyn, geboren Ellis Humphrey Evans (voorplat in Cerddi’r Bugail).

Highlight 2 – Brandhoek New Military Cemetery, en het dubbele Victoria Cross van Noel Godfrey Chavasse (Vlamertinge)

Brandhoek New Military Cemetery, ontworpen door Sir Reginald Blomfield, werd in juli 1917 in gebruik genomen, toen de 32nd, 34th en 3rd Australian Casualty Clearing Stations in deze sector arriveerden als voorbereiding op belangrijke offensieven gepland tegen het eind van deze maand, die zouden bekend raken als de Derde Slag om Ieper. De begraafplaats werd gebruikt gedurende de maanden juli en augustus 1917. Tot juli 1917 werd er begraven in Brandhoek Military Cemetery.

Brandhoek New Military Cemetery werd slechts enkele maanden gebruikt, maar desondanks bevat het een van de meest bezochte graven in de Ieperboog.

Noel Godfrey Chavasse

Herdacht met meer oorlogsgedenktekens dan gelijk wie in het Verenigd Koninkrijk

Het bekendste graf in Brandhoek New Military Cemetery, en inderdaad een van de meest bezochte graven in de Ieperboog, is dat van Captain Noel Chavasse, de enige man in de Eerste Wereldoorlog die tweemaal werd onderscheiden met het Victoria Cross (in het Engels spreekt men dan van ‘Victoria Cross and Bar’).

Chavasse werd met meer oorlogstekens herdacht dan gelijk wie in het Verenigd Koninkrijk. Captain Chavasse was één van de drie personen die tweemaal de hoogste Britse militaire onderscheiding kregen uitgereikt. De andere twee waren Lt. Col. Arthur Martin-Leake (Tweede Boerenoorlog), en Capt. Charles Upham, een Kiwi (Nieuw-Zeelander) die in WO II tweemaal het VC kreeg uitgereikt en de oorlog eindigde in gevangenschap in Colditz (slotgevangenis in Saksen).

22 meter van de Duitse voorste linie

Op het slagveld in Mametz Wood vonden de heldendaden plaats van Captain Chavasse, die getroffen werd door bomsplinters terwijl hij mannen redde uit het niemandsland. Naar verluidt raakte hij tot op 22 meter van de Duitse voorste linie, waar hij drie gewonde soldaten aantrof en waar hij de nacht doorbracht onder constante beschieting. Hij presteerde gelijkaardige heldendaden tijdens het offensief bij Passendale, wat hem een tweede Victoria Cross opleverde. Hoewel hij een heelkundige ingreep onderging stierf hij twee dagen later aan zijn verwondingen in 1917.

Noel Godfrey Chavasse was de jongste van een tweeling, op 9 november 1884 geboren uit Rev. Francis Chavasse (later bisschop van Liverpool en stichter van het St. Peter’s College, Oxford) en Edith Jane Chavasse. Christopher werd 20 minuten na zijn broer geboren. De tweelingen waren zo klein en broos dat hun doop moest worden uitgesteld tot 29 december 1884, en beiden leden in hun eerste levensjaar aan tyfus.

Londense Olympiade 1908   

Noel en Christopher liepen school in Liverpool College waar ze van begin af aan uitmuntten in sport. In 1904 werden beiden toegelaten tot Trinity College, Oxford. In 1907 behaalde Noel zijn diploma met grote onderscheiding. Een jaar later vertegenwoordigde de tweeling Groot- Brittannië op de Olympische Spelen (in Londen) op de 400 meter, maar geen van beiden behaalde een medaille. In januari 1912 slaagde Chavasse in zijn medische eindproef (Royal College of Surgeons), en won hij de eerste medische prijs van de universiteit, de Derby Exhibition.

Begin 1913, na gesprekken met enkele medische collega’s, werd Chavasse aanvaard bij de Royal Army Medical Corps (RAMC). Hij werd op 2 juni aangesteld als luitenant. Dankzij een van zijn mentors, Dr. McAlistair, die chirurg-kapitein was van het 10th Battalion of the King’s (Liverpool Regiment), de Liverpool Scottish, werd hij als luitenant-chirurg toegevoegd bij het bataljon. Chavasse kreeg het Military Cross toegekend voor zijn dapper gedrag in Hooge, België in juni 1915, hoewel de toekenning pas veel later werd gepubliceerd in de ‘London Gazette’, meer bepaald op 14 januari 1916. Hij werd bevorderd tot kapitein in april 1915.

Zoektocht naar gewonden

Noel Godfrey Chavasse werd voor het eerst voor zijn daden onderscheiden met het Victoria Cross op 9 augustus 1916, in Guillemont, Frankrijk, toen hij gedurende de hele dag gewonden verzorgde onder hevig vijandelijk vuur. Het volledige verslag in ‘The London Gazette’ op 24 oktober 1916 luidt als volgt:

‘Captain Noel Godfrey Chavasse, M.C, M.B., Royal Army Medical Corps. Voor uitzonderlijke dapperheid en getrouwheid aan zijn plicht. Gedurende de aanval verzorgde de hele dag de gewonden onder hevig vijandelijk vuur en vaak in het zicht van de vijand. Tijdens de daaropvolgende nacht zocht hij urenlang naar gewonden in de onmiddellijke nabijheid van de voorste Duitse linie. De volgende dag leidde hij een brancardier naar de voorste loopgraven, en onder hevige beschieting bracht hij over een afstand van 500 m een zwaargewonde in veiligheid, waarbij hijzelf door granaatsplinters getroffen werd. Diezelfde nacht nog trok hij erop uit met een groep van twintig vrijwilligers, redde drie gewonde mannen uit een bomtrechter op nauwelijks 25 m van de vijandelijke linies, begroef twee officieren en verzamelde talloze identiteitsplaatjes, dit alles onder constante beschieting. Alles bij elkaar redde hij het leven van een twintigtal zwaargewonde manschappen, en afgezien daarvan vervulde hij nog tal van andere taken. Zijn moed en zelfopoffering verdienen de hoogste waardering.

Tweede Victoria Cross

Chavasse’s tweede Victoria Cross toekenning kwam tot stand in de periode 31 juli – 2 augustus 1917 nabij Wieltje. In de ‘London Gazette’, 14 september 1917:

‘Het Oorlogskabinet, september 1917. Zijne Majesteit de Koning heeft het genoegen zijn goedkeuring te verlenen aan de toevoeging van een Bar (in concreto een metalen verlengstuk tussen lint en medaillon, red.) aan het Victoria Cross voor Capt. Noel Godfrey Chavasse.

Voor uitzonderlijke dapperheid en getrouwheid aan plicht in de strijd. Hoewel meermaals gewond bij aanvang van de strijd, en terwijl hij een gewonde soldaat afvoerde naar de verbandplaats, weigerde Capt. Chavasse zijn post te verlaten, waarna hij gedurende twee dagen niet alleen zijn taken bleef vervullen, maar ook sorties maakte, onder hevige beschietingen, ten einde gewonde soldaten in het niemandsland te verzorgen. Tijdens deze sorties, zonder rantsoen en verzwakt door zijn wonden, wist hij meerdere zwaar gewonden uit het niemandsland in veiligheid te brengen. Door zijn uitzonderlijke energie en inspirerende houding redde hij het leven van talloze gewonden die zonder zijn hulp zouden zijn bezweken in de barre weersomstandigheden. Deze toegewijde en dappere officier bezweek uiteindelijk aan zijn verwondingen.’

Het graf van Noel Godfrey Chavasse op Brandhoek New Military Cemetery wordt regelmatig bezocht door leden van het Royal Army Medical Corps, de geneeskundige dienst van het Britse leger. ©Annemie Reyntjens

Highlight 3 – The Last Post, wanneer het leven in Ieper stilvalt (Ieper)

Vooral in de periode van maart tot november wordt Ieper overspoeld door een massa WOI-toeristen, van wie een flink deel afkomstig is uit de Gemenebestlanden, met Groot-Brittannië op kop. Voor hen is de Menenpooort dé plaats bij uitstek om het algemene begrip ‘oorlogsherdenking’ om te zetten in een praktische daad.

Elke avond om 20 uur valt het openbare leven in Ieper zo goed als stil. Doe de test en loop over de Grote Markt om 19.30 uur en een half uur later, en u zal zien dat het verschil gigantisch groot is. Even voor 20 uur legt de lokale politie het verkeer aan de Menenpoort stil. Om 20 uur precies begint de Last Post plechtigheid en even later weerklinkt het klaroengeschal van de leden van de plaatselijke brandweer die zich elke avond opofferen om de missie van de Last Post Association in Ieper waar te maken: elke avond de ‘Last Post’ blazen, tot in de eeuwigheid …

Sterke symboliek

Toen op 24 juli 1927 de Menenpoort werd ingehuldigd, werd voor het eerst op die plaats ook de Last Post gespeeld. Dit stukje van de ceremonie droeg een sterke symboliek met zich mee. Het klaroengeschal van de Last Post kondigde in het Britse leger het einde van de werkdag aan.

De aanwezigen waren dermate onder de indruk van de Last Post, dat het toenmalige hoofd van de politie, de heer Vandenbraambussche, enkele invloedrijke burgers van Ieper kon overtuigen om een dagelijkse Last Post ceremonie onder de Menenpoort te financieren. Na de inhuldiging van de Menenpoort werd de Last Post gedurende twee maanden gespeeld, en vervolgens ook op 8 augustus 1928, toen de Prins van Wales op bezoek was in Ieper.

Nog in 1928 werd de Last Post Association opgericht, een vereniging die zich tot doel stelt de traditie van de Last Post in Ieper eeuwig in stand te houden. De Last Post Association wil bijdragen tot alles wat de betekenis van de hulde kan versterken en ook eerbied wekken voor alles wat de Menenpoort vertegenwoordigt: het offer en het lijden, maar ook de solidariteit, het plichtsbewustzijn en de heldhaftigheid van de soldaten die aan de strijd deelnamen. De organisatie beheert eveneens het Last Post fonds, dat de financiële middelen voorziet voor de ondersteuning van de plechtigheid.

Nadat in de jaren 1930 elke avond een Last Post ceremonie was gehouden, werd deze stopgezet op 20 mei 1940, omwille van de Duitse bezetting. Na de Tweede Wereldoorlog werd de ceremonie hervat, naar verwachting voor eeuwig.

The Last Post ceremonie om acht uur ‘s avonds onder de Ieperse Menenpoort, wanneer het elders in de stad muisstil is. ©Annemie Reyntjens
‘Ode of Remembrance’

Tijdens de plechtigheid van de Last Post wordt een stukje voorgelezen uit het gedicht ‘For the Fallen’ van Laurence Binyon. Dat stukje wordt meestal ‘Ode of Remembrance’ genoemd.

In het Engels gaat dat als volgt:

‘They shall not grow old, as we that are left grow old;

Age shall not weary them, nor the years condemn.

At the going down of the sun and in the morning,

We will remember them.’

De laatste lijn (‘We will remember them’) wordt dan herhaald door de aanwezigen.

Vertaling in het Nederlands: ‘Ze zullen niet oud worden, zoals wij die achterblijven oud worden; Leeftijd zal hen niet afmatten, de jaren zullen hen niet veroordelen. Bij het ondergaan van de zon en in de morgen, Zullen wij ons hen herinneren.’

In 1914 was de Engelse dichter en dramaturg Laurence Binyon (1869-1943) zwaar onder de indruk van de gebeurtenissen tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen al veel slachtoffers waren gevallen in het British Expeditionary Force. In 1915 gaf Binyon, die te oud was om in het leger te gaan, zich op als vrijwilliger in een Brits ziekenhuis voor Franse soldaten, het Hôpital Temporaire d’Arc-en-Barrois, Haute-Marne, Frankrijk. Hij werkte daar een korte tijd en keerde in 1916 terug, toen veel soldaten werden binnengebracht vanuit de slagvelden rond Verdun. Zijn gedichten ‘Fetching the Wounded’ en ‘The Distant Guns’ zijn geïnspireerd op die ervaringen.

Wist u dat …?

… het niet aangewezen is om te applaudisseren op het einde van de Last Post plechtigheid?

… het wel wordt geapprecieerd indien de klaroenspelers na afloop worden bedankt?

… Laurence Binyon, auteur van het gedicht ‘For the Fallen’, waarvan een gedeelte wordt gedeclameerd tijdens de Last Post ceremonie, ook de auteur was van de meest gelezen Engelse vertaling van Dante’s ‘Divina Commedia’

Highlight 4 – Het Sint-Jansgodshuis en het bouwen aan het gedroomde Ieper van morgen (Ieper)

Het Sint-Jansgodshuis is bereikbaar via een overwelfd steegje aan de oostkant ervan, uitkomend op de Rijselstraat.

Sinds september 2019 neemt het sociaal-artistiek project ‘Dienst der Gedroomde Gewesten’ hier zijn intrek. De ‘Dienst der Gedroomde Gewesten’ nodigt Ieperlingen en streekgenoten met een gedeelde affiniteit voor de stad uit om aan hun gedroomde stad van morgen te bouwen. Door op een sociaal-artistieke manier samen na te denken over en te experimenteren met de stad, drukken ze hun stempel op de stad, de regio en haar toekomst. Gedurende hun weekendwerking organiseren ze workshops, activiteiten en interventies die voor allen gratis en vrijblijvend toegankelijk zijn.

Armenzorg

De geschiedenis van het Sint-Jansgodshuis gaat terug tot de 13de eeuw. Dit had alles te maken met de crisis in de Ieperse lakennijverheid, die ontstond toen er een uitvoerverbod kwam van Engelse wol. Ten westen van de Rijselstraat vormden de Ieperse patriciër Pieter Broederlam en zijn vrouw Beatrix een deel van hun eigendom om tot een godshuis, ten behoeve van de armenzorg. In het zgn. ‘passantenliedenhuis’ stonden jarenlang zusters in voor de organisatie en verzorging.

Krijgshospitaal

Het huidige Sint-Jansgodshuis gaat terug tot 1555 en is gebouwd in een overgangsstijl van gotiek naar renaissance. Het godshuis werd na het einde van het ancien régime een krijgshospitaal. Tot voor de Eerste Wereldoorlog bestond het complex uit een aantal gebouwen rond een binnenplaats.

Tijdens de oorlog raakte de hele stad Ieper echter zwaar verwoest. De 16de-eeuwse vleugel van het Sint-Jansgodshuis was een van de weinige gebouwen die niet volledig vernield werden. Na de oorlog werd in de jaren 1920 het geheel hersteld en opnieuw opgebouwd.

In de oude gebouwen werd het Stedelijke Museum van Ieper ondergebracht. In dit museum werd de geschiedenis van de stad getoond, alsook kunstwerken vanaf de 16de eeuw. Het museum huisvestte ook een ruime collectie van kunstenares Louise De Hem. Een deel van de collectie van het Stedelijk Museum is overgeplaatst naar het Yper Museum in de Lakenhalle.

Het Sint-Jansgodshuis, te bereiken via een overwelfd steegje dat uitkomt op de Rijselstraat.
Wist u dat …?

… het Sint-Jansgodshuis vanaf 1801 een bejaardenhuis werd onder beheer van de Burgerlijke Godshuizen?

… Het godshuis in 1940 werd beschermd als monument?

… de kapel en dienstgebouwen in de periode 1973-1974 werden gesloopt, waarna er modernere bejaardenhuisjes op de binnenplaats werden gebouwd?

Highlight 5 – De Sint-Maartenskerk en het mislukte Beleg van Ieper (Ieper)

Van 1561 tot 1801 was de Ieperse Sint-Maartenskerk de kathedraal van het voormalige bisdom Ieper. Een half millennium eerder stond op deze plaats een romaanse kerk, nadat in de achtste eeuw in de regio het bisdom Terwaan was ontstaan (nu Thérouanne, ten zuiden van Sint-Omaars). In het eerdergenoemde jaar 1561 werd het bisdom van Terwaan ontbonden in drie bisdommen: Boulogne-sur-Mer, Sint-Omaars en Ieper. Op dat moment werd de kerk van het Sint-Maartensklooster tot kathedraal verheven.

Het concordaat tussen Napoleon Bonaparte en paus Pius VII van 1801 schafte het bisdom Ieper terug af en vanaf toen behoorden de parochies tot het bisdom Gent. In 1833 werd het bisdom Brugge heropgericht, waar Ieper sindsdien onder valt. De Sint-Maartenskerk werd tijdens de Eerste Wereldoorlog helemaal vernield en nadien (1922-1930) herbouwd.

In de kerk hangen ruim 20 schilderijen, w.o. ‘De dood van Maria’ van Jozef Beke (1768) en ‘Het Laatste Avondmaal’ van Ernest Wante (1931). Onder het beeldhouwwerk vallen de prachtige grafmonumenten op, voornamelijk van Ieperse bisschoppen uit de 16de en 17de eeuw.

De Sint-Maartenskerk aan de binnenzijde. ©Annemie Reyntjens
Gent versus Ieper

Een van de pronkstukken in de Sint-Maartenskerk is ‘Het Beleg van Ieper’, een groot schilderij van Joris Liebaert. Het Beleg van Ieper, tussen 8 juni en 8 augustus 1383, werd uitgevoerd door Engelse troepen en strijders afkomstig uit Gent.

In Gent in het graafschap Vlaanderen was in september 1379 een opstand uitgebroken tegen graaf Lodewijk van Male. Die steunde Frankrijk tegen Engeland in de Honderdjarige Oorlog, wat eigenlijk tegen het economisch belang van Vlaanderen in ging. Nadat de opstandelingen verslagen waren in de Slag bij Westrozebeke in november 1382, vroegen de burgers van Gent steun aan de Engelsen, die vervolgens een strijdmacht onder leiding van Hendrik Despenser, bisschop van Norwich, stuurden.

De Engelsen landden bij Calais in mei 1383 en namen Grevelingen, Sint-Winoksbergen, Duinkerke, Poperinge en Nieuwpoort in. Op 25 mei werd dit Engelse leger geconfronteerd met een vlug samengesteld leger bestaande uit Franse en Vlaamse strijdkrachten onder leiding van Lodewijk van Male. Vlak bij Duinkerke volgde een kleine veldslag. Na de slag werd Despenser overgehaald door zijn Gentse bondgenoten om Ieper te gaan belegeren, dat nog steeds trouw was aan de graaf en Frankrijk.

Missie naar Parijs

De inwoners van Ieper waren goed voorbereid op een beleg door de Engelsen en hun bondgenoten. Dezen deden gelijk een aanval op de stad op 8 juni 1383. De nederzettingen net buiten de stad waren op tijd verlaten, en het hout van deze huizen werd gebruikt om de omwallingen en muren te versterken. Een missie naar Parijs vanuit de stad om wapens te halen, werd afgeblazen. De Engelsen vielen de Tempelpoort aan op de eerste dag maar moesten zich terugtrekken. In de volgende drie dagen werden alle hoofdpoorten aangevallen, zonder succes. Vóór het einde van de eerste week arriveerden er versterkingen, die nu zo groot waren dat de gehele stad omsingeld kon worden. De belegeraars begonnen de eerste omgrachting te dempen.

Op de 8ste dag (15 juni) besloot Despenser om met grof geschut de verdedigingslinie te bestoken; vooral de Mesenpoort moest het ontgelden en werd zwaar beschadigd. De volgende dagen werd de stad van alle kanten bestookt met zware artillerie, maar de troepen van Despenser konden niet doorbreken. De pogingen om de grachten te dempen mislukten omdat de inwoners een boodschap aan de hertog van Bourgondië wisten over te dragen en deze het bericht weer doorspeelde aan Lodewijk van Male, die een groot Frans leger vormde om de belegerde stad te bevrijden. Op 8 augustus, na negen weken van beleg, besliste Despenser op te breken; ook de Gentse bondgenoten besloten op 10 augustus het op te geven, zodat een einde kwam aan het beleg.

De Sint-Maartenskerk aan de binnenzijde. ©Annemie Reyntjens
Wist u dat …?

… keizer Karel V de abdijen van Terwaan verwoestte, omdat de abten te loyaal waren aan de Franse koning?

… de verdediging van Ieper georganiseerd werd onder de Ieperse kastelein Jan d’Oultre, die een indeling maakte in twee sectoren?

… de beperkte hoogte van de vestingmuren werd gecompenseerd met een dubbele gracht en een omheining van ingegraven puntige stokken?

Highlight 6 – Carrefour des Roses, met grote dank aan ‘Les Pépères’ (‘de oudjes’) (Boezinge)

Het Carrefour des Roses is gelegen op het kruispunt van de Poezelstraat en de Langemarkseweg in Boezinge, ongeveer 1 km ten oosten van de dorpskern van Boezinge en pal ten zuiden van de voormalige spoorwegbedding Ieper-Langemark. Het kruispunt ligt ten oosten van het kanaal Ieper-IJzer.

Deze ingetogen en esthetisch indrukwekkende gedenksite heeft alles te maken met ‘Les Pépères’ (‘De Oudjes’), oudere Franse soldaten van de 87ste (Territoriale) Divisie, die in de omgeving van Boezinge actief waren omdat ze in principe niet mochten ingezet worden in de voorste frontlijn. Meer specifiek waren deze ‘Pépères’ louter bedoeld als versterking voor het Belgische leger aan de IJzer.

In de praktijk zouden het vooral deze ‘oudjes’ zijn die, samen met de manschappen van de 45ste (Algerijnse) Divisie, massaal het slachtoffer zouden worden van de eerste Duitse gasaanval (22 april 1915). De blikvanger van ‘Carrefour des Roses’ is een Bretoens calvariekruis uit roze graniet, en een kleinere versie met twee treden uit roze graniet. Andere elementen zijn een dolmen en menhirs, waaronder negen kleinere exemplaren, een grotere rotsblok met tekstplaat en een hardstenen tafel met bronzen oriëntatieplaat.

‘Les Pépères de Boesinghe’

Veel ‘Pépères’ die in de regio Boezinge actief waren, waren afkomstig uit Bretagne. Op 9 mei 1922 organiseerden ze voor het eerst een bedevaart naar het slagveld van Boezinge. Tegelijk werd de verbroedering ‘Les Pépères de Boesinghe’ gesticht, die een gedenkplaat liet vervaardigen die tijdens deze eerste bedevaart in de noodkerk van Boezinge werd ingewijd. De oorlog was al lang voorbij en in al die jaren na de Wapenstilstand waren de meeste Franse graven gerepatrieerd of overgebracht naar de Franse begraafplaats ‘Notre Dame de Lorette’.

De Bretoenen hadden nood aan een locatie waar ze hun doden konden herdenken op de plaats waar ze gevallen waren. Hieruit vloeide het idee voort om een gedenkteken op te richten voor de Bretoense slachtoffers van de gasaanval. Als locatie werd een kruispunt gekozen dat als ‘Carrefour des Roses’ was aangeduid op militaire stafkaarten.  Een 16de-eeuwse Bretoense ‘Calvaire’ (calvariekruis) uit Louargat (Côte d’Armor) werd overgebracht naar Boezinge. Jean-Baptiste Lebret, een landbouwer uit Ville-Bellanger (Hénansal), schonk de dolmen en de menhirs. Op de grootste menhir is de oriëntatietafel aangebracht, op enkele andere staan o.m. de namen van de Franse garnizoensteden.

Spoorloos

Het calvariekruis raakte beschadigd tijdens de Tweede Wereldoorlog: het O.L.V.-beeld en het beeld van Maria Magdalena verdwenen spoorloos tijdens een beschieting in 1940. Jaren later bracht een anonieme briefschrijver de twee beelden terug. Toen alles weer hersteld was, werd de site op 6 juni 1971 opnieuw onthuld op initiatief van het gemeentebestuur van Boezinge en de heemkundige kring ‘Iepers Kwartier’.

In de aanloop naar het millennium werd het steeds duidelijker dat de locatie van het Bretoense gedenkteken niet ideaal was, gezien de industrie in de buurt en de steeds problematischer wordende verkeerssituatie. Door het toenemende verkeer in de Langemarkseweg en de uitbreiding van de industriezone enerzijds, en anderzijds de nabijheid van het fietspad op de oude spoorwegberm en de Poezelstraat, leek het aangewezen om de ingang tot het gedenkteken en de inrichting ervan naar de Poezelstraat te oriënteren. Hierdoor moest de verharding worden aangepast en moesten de menhirs worden verplaatst, werken die in 2007 werden uitgevoerd. Een deel van de brede haag werd gerooid, terwijl op een ander deel nieuwe struiken werden aangeplant. Vandaag de dag brengt het Carrefour des Roses een ontroerende en gepaste ode aan de ‘Pépères’.

Bretoens calvariekruis ©Annemie Reyntjens

Blikvanger van het Carrefour des Roses is het Bretoens calvariekruis uit roze graniet, geplaatst op een grotere vierkante sokkel van ruw gehouwen rotsblokken en een kleinere met twee treden uit roze graniet. Op het eigenlijke kruis dat vrij hoog is, hangt een naïef gebeeldhouwde Christusfiguur. Tijdens een storm op 25 januari 1990 raakte het calvariekruis fel beschadigd, toen een vallende populier de top in veertien stukken brak. In opdracht van het Ieperse stadsbestuur werd het kruis hersteld door beeldhouwer Jef Dekeyser. Op de linkerarm van het kruis staat een vrouwenfiguur en rechts zien we een moeder met kind.

De loteling à la française

Na de Frans-Pruisische oorlog begrepen de Franse verliezers dat ze wat moesten doen aan hun militaire slagkracht. Een oproepingssysteem door middel van loting werd in het leven geroepen. Op de leeftijd van 20 jaar kwam de naam van elke mannelijke jongeling in de plaatselijke lotingprocedure terecht. Kwam je daaruit als een van de ‘gelukkigen’, dan waren de gevolgen groot.

Les pépères

Elke jongen ging voor twee jaar in actieve dienst (‘l’armée d’active’) en kwam later in de reserve-eenheden (‘l’armée de réserve’) terecht, vervolgens konden ze opgeroepen worden voor de ‘territoriale troepen’ (‘l’armée territoriale’, en hiermee werden ‘les Pépères’ bedoeld). In totaal bleven ze twintig jaar in dienst.

Een woordje uitleg over die twintig jaar is op zijn plaats. De actieve dienst had betrekking op bestaande regimenten. Gedurende twee jaar was de soldaat zo goed als voltijds in dienst. Daarna volgde een periode van elf jaar dienst in ‘l’armée de réserve’. In die tijd werd de ‘soldaat’ enkele keren terug opgeroepen voor ‘opfrissingsperioden’, dit zuiver om te voorkomen dat de persoon in kwestie alle geplogenheden i.v.m. het leven als militair compleet uit het oog en het hart zou verliezen.

Maar erg veel hadden die korte perioden niet om het lijf. Franse ‘reservisten’ waren lang niet het soort van soldaten dat met eer en toewijding streed voor het vaderland, een gegeven dat wel degelijk een grote rol zou spelen in de Grote Oorlog: de Duitsers hadden simpelweg een sterker leger. Dit had vooral te maken met de manier waarop de Duitsers verder opleiding bleven geven aan reservisten. Die moesten immers jaarlijks een harde vervolgopleiding van telkens veertien dagen blijven volgen.

Aan het einde van die periode van elf jaar kwam men in ‘l’armée territoriale’ terecht en werd men ‘Pépère’. In de praktijk ging het dus om dertigers en veertigers, want in maart 1905 werd de totale dienstperiode verlengd tot 25 jaar, en op 7 augustus 1913 tot 28 jaar. De officiële reden die werd gegeven voor die laatste verlenging was de grotere Duitse bevolking. Toen al, in augustus 1913, was in de ogen van de Franse legerleiding de kans op een conflict erg groot.

Zij die opgeroepen werden tijdens oorlogstijd wisten dat alle tijdsaanduidingen die u tot nu toe in deze tekst hebt aangetroffen van geen tel meer waren: men bleef in dienst zo lang de oorlog duurde en zo lang de fysieke toestand het toeliet. Dit mag u lezen als volgt: eenmaal dood moest men niet meer in het leger, maar gewonden werden zoveel als mogelijk opgelapt en naar het front teruggestuurd.

Wist u dat …?

… Frankrijk op 1 augustus 1915 alle reservisten en leden van het territoriale leger (de ‘Pépères’) opriep?

… de verplichte militaire dienst in Frankrijk werd afgeschaft in 2001, maar dat Franse jongens op hun twintigste verjaardag doorgaans door ouders en familie worden herinnerd aan de noodzaak om het land te verdedigen wanneer nodig?

… Franse kinderen op de leeftijd van 17 jaar worden uitgenodigd op een ‘Journée d’appelle’, een seminarie waarop ze in contact komen met alle geledingen van het Franse leger, waarna ze de mogelijkheid hebben om een militaire cursus van één of twee weken te volgen?

Meer Ieper

  1. In Flanders Fields Museum is een interactief WO I-museum, gevestigd in de Lakenhalle op de Grote Markt. De aanloop naar de oorlog, de inval en het verloop, de loopgravenoorlog in de Westhoek, de verwoestingen en de heropbouw na de oorlog worden er belicht en dit vanuit het perspectief van de verschillende kampen. Stemmen en gezichten van echte mensen maken de oorlog tastbaar en persoonlijk in dit museum.
  2. De Ieperse vestingen. Sinds de vroege Middeleeuwen was de stad Ieper omringd door vestingen. De huidige structuur is gebaseerd op werken die in de 17de eeuw onder Lodewijk XIV werden uitgevoerd en de huidige vorm gaat terug tot de Nederlandse periode in de eerste helft van de 19de eeuw. In het bezoekerscentrum in de Lakenhalle kan men gratis een kaart halen van de vestingroute, een uitgestippelde wandeling van 5,4 km langs de Ieperse vestingen.
  3. De Kazematten dateren uit de 17de eeuw. Het zijn half-ondergrondse kelders die werden gebruikt voor de opslag van munitie en legermaterieel. Ze deden ook dienst als slaap-en schuilplaats voor de troepen. De constructie overleefde twee wereldoorlogen en werd gerestaureerd met het nodige respect voor zijn geschiedenis. In een van de zalen werd een interpretatiecentrum ‘Tien Eeuwen Ieperse Vestingen’ ingericht.
  4. De Palingbeek is het grootste provinciedomein van West-Vlaanderen en beschermd natuurgebied. Het is gelegen op het grondgebied van deelgemeente Zillebeke. Temidden het bosrijke en glooiende landschap kan je er naar hartenlust wandelen, fietsen en spelen. In het bezoekerscentrum vind je alle nodige brochures en fiets-en wandelkaarten.
  5. Hill 62 is een WO I-monument, gelegen op het grondgebied van de deelgemeente Zillebeke. De naam verwijst naar de locatie zelf, een 62 meter hoge heuvel die dienst deed als observatiepunt voor de geallieerden.

Info

Lakenhallen, Grote Markt 34 8900 Ieper +32 (0)57 23 92 20

toerisme@ieper.be

www.toerismeieper.be

POPERINGE

Intro

Poperinge is gelegen in het uiterste zuidwesten van de provincie West-Vlaanderen, tegen de Franse grens aan. De stad telt ongeveer 20 000 inwoners. Sinds 850 zijn er sporen van bewoning op deze plek, het ging toen om ‘Pupuringa villa’. Vanaf de 13de eeuw werd Poperinge een welvarende stad. Dit was te danken aan de lakenindustrie. In 1436 werd de stad tot op de grond platgebrand door het leger van hertog Humphrey van Gloucester. Twee eeuwen later begon de lakenindustrie te tanen en vond Poperinge nieuwe inkomsten in de hopteelt. Tot aan de Franse revolutie bleef de abt van de Sint-Bertinusabdij in Sint-Omaars de leenheer van Poperinge.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Poperinge samen met Veurne de enige Belgische stad die niet door de Duitsers werd bezet. Dit verklaart de bestaansreden en specifieke invalshoek van het imposante Lijsenthoek Military Cemetery, dat vlak bij een groot veldhospitaal was gelegen (zie hoofdstuk in dit boek).

Het landschap in en rond Poperinge wordt bepaald door de hopteelt, en vanaf de hopteelt naar een lekkere pint bier in een van de vele etablissementen is maar een kleine stap.

Highlight 1 – Burggraaf Frimoutpark: groene long in het centrum van Poperinge

Het Burggraaf Frimoutpark is genoemd naar Dirk Frimout, de eerste Belgische astronaut. Het is aangenaam toeven in dit langgerekte park, dat gelegen is langs de Poperingevaart. Het omvat drie delen: een demonstratiedeel, waarin zich modeltuinen bevinden; een ecologische zone; en ten slotte een recreatiezone, waarin ook optredens plaatsvinden.

Het stadspark vormt de groene long in het centrum van Poperinge. Je kan er een mooie wandeling maken met o.a. de knooppunten van het Wandelnetwerk Hoppeland of door het volgen van de Groene Ruimtewandeling. Kinderen van peuter tot tiener beleven er plezier. In de lente- en zomermaanden is het park het decor van vele optredens en openluchtevenementen.

Ereburger

Het Poperingse stadspark eert Dirk Frimout, geboren in Poperinge op 21 maart 1941 en ereburger van de stad. Frimout werd geboren waar zich vandaag het Hopmuseum bevindt, in de Gasthuisstraat. Na het behalen van zijn diploma Burgerlijk Ingenieur in de Elektronica en van zijn doctoraat in de toegepaste fysica aan de Universiteit van Gent, trok hij naar Colorado om er een postdoctoraat in de atmosferische en ruimtelijke fysica te behalen. In 1977 stelde hij zich voor het eerst kandidaat als astronaut. Vijftien jaar later maakte hij als eerste Belg op 24 maart 1992 een vlucht rond de aarde met de STS-Atlantis 45, in het kader van de missie Atlas-1 van de NASA, gericht op de observatie van de aarde. Bij zijn terugkomst werd hij gekroond tot Grootofficier in de Leopoldsorde en kreeg hij de titel van Burggraaf.

Tussen 1993 en 1998 werkte hij bij Belgacom, een Belgisch telecommunicatiebedrijf. In 1994 werd hij voorzitter van de Euro Space Foundation, een stichting opgericht ter bevordering van wetenschappelijk-technische studies bij de jeugd. In juli 1998 tekende Frimout een contract met de stichting Flanders Language Valley. Hij stond aan het hoofd van FLV Education als verantwoordelijke voor permanente vorming.

Het Burggraaf Frimoutpark, groene long in het centrum van Poperinge (© Visit Flanders).
Wist u dat …?

… het Burggraaf Frimoutpark 3 hectare groot is?

… het op 1 september 2002 plechtig geopend werd in aanwezigheid van Dirk Frimout zelf?

… Dirk Frimout een belangrijk personage is in het Suske en Wiske album ‘De stervende ster’?

Highlight 2 – Talbot House, ‘Every Man’s Club’: alsof de tijd een eeuw stil is blijven staan

Binnen het kader van de WO I-herdenkingsplaatsen in West-Vlaanderen neemt Talbot House in het centrum van Poperinge (Gasthuisstraat 43) een volstrekt unieke plaats in vanwege de totale authenticiteit ervan. Een dikke aanrader voor iedereen die de lucht van de Grote Oorlog wil inademen.

De Eerste Wereldoorlog spaart de streek rond Poperinge, een paar kilometer achter het krijgsrumoer van de Ieperse frontstreek. Het Britse leger palmt de kleine, rustige stad in om hier het kloppend hart van de oorlogsmachine te herbergen. In geen tijd wordt Poperinge een bruisende grootstad. Midden in deze metropool opent aalmoezenier Philip ‘Tubby’ (‘Tonnetje’) Clayton op 11 december 1915 een soldatenclub. Hij doet dit in opdracht van de Britse legerleiding.

De club moest een oord zijn van menselijkheid, een alternatief voor het jachtige en nogal liederlijke soldatenleven in Poperinge. De grote burgerwoning van de familie Coevoet werd omgetoverd tot ‘Every Man’s Club’, waar alle soldaten welkom waren, zonder onderscheid van rang.

Op voorstel van kolonel Reginald May, en ondanks het protest van hoofdlegeraalmoezenier Neville Talbot werd het huis ‘Talbot House’ genoemd. Deze naam herdenkt Gilbert Talbot -Nevilles jongere broer en zoon van Edward Talbot, toen bisschop van Winchester- die sneuvelde op 30 juli 1915. Gilbert werd het symbool van de opoffering van een ‘gouden generatie’ jonge mannen.

‘Toc H’

De telegrafische code voor ‘T’ was in die tijd ‘Toc’, en zo werd Talbot House in soldatenjargon bekend onder de naam ‘Toc H’. Drie jaar lang vond Tommy in Talbot House een oase van menselijkheid, rust en vrede in de woestijn van de verschrikkelijke oorlog.

Vooral de figuur van Tubby Clayton heeft het huis sterk getekend: Talbot House, dat voor velen zoveel ging betekenen, was vooral zijn creatie. Het maakte de naam van ‘Every Man’s Club’ helemaal waar. Boven de deur van Tubby’s kamer hing het citaat: ‘All rank abandon ye who enter here’. In die kamer, en daardoor in het hele huis, werd de strenge hiërarchie van het leger aan de kant geschoven, en verloren de klassenverschillen van de burgermaatschappij hun betekenis: de meest verschillende mensen konden elkaar in Talbot House ontmoeten en de meest onwaarschijnlijke vriendschappen konden er opbloeien.

De verschillende noden van de soldaat die moest bekomen van de gruwelen aan het front bepaalden het gevarieerde activiteitenprogramma in Talbot House. Hij vond er zowel lichamelijke ontspanning als geestelijke rust.

Op het gelijkvloers was er een tea-bar en een winkel, en de tuin (‘de grootste kamer van het huis’) bood aan velen de gelegenheid om de oorlog even te vergeten. In het huis stond ook een piano en een biljart, er werd gelachen en gezongen. Op de eerste verdieping was er vooral de bibliotheek, en in de schrijfkamer werd menige brief naar huis geschreven. Via een steile trap ging het tot helemaal boven in het huis naar de ‘Upper Room’, waar de zolderkapel gevestigd was.

Talbot House bood ‘rust’ en ‘vrede’ in alle opzichten, en groeide uit tot een van de belangrijkste instellingen van het Britse leger. Tot 1918. In de lente bracht het Duits offensief Poperinge binnen de oorlogszone. Talbot House bleef nog een tijdje open, ging dan toch dicht, en werd na de oorlog definitief gesloten in december 1918.

The Upper Room

Toen Talbot House in december 1915 werd opgericht, was het ook bedoeld om de boodschap van het christendom uit te dragen.

In de zolderkapel van Talbot House ontvingen velen voor het eerst de Heilige Communie. Velen helaas ook voor het laatst. Na het einde van de oorlog werd het interieur van de kapel tentoongesteld in de crypte van All Hallows by the Tower (de oudste kerk in de City van Londen). In 1929 keerde het terug naar Poperinge.

De ‘Upper Room’, waar de zolderkapel was gevestigd.

Vanaf december 1916, en vooral in het voorjaar van 1917 (toen de voorbereidingen van de Derde Slag om Ieper veel nieuwe Britse manschappen naar de Westhoek brachten) werden de mogelijkheden van het ernaast gelegen hoppemagazijn ontdekt. In de eerste plaats werden de eucharistievieringen er georganiseerd, omdat de zolderkapel in Talbot House steeds vaker te klein bleek. Maar geleidelijk breidde de hele werking van het huis zich uit naar het magazijn, waarin een vroegrijp ‘sociocultureel centrum’ werd ondergebracht.

De tuin van Talbot House

Voor wie dag na dag in gevaar en in de grootste smerigheid moet leven, biedt de tuin van Talbot House uiteraard een enorme verademing. Groen gras en ongeschonden bomen laten niemand onberoerd in een omgeving die door modder en puin wordt overheerst. En een schoffelende tuinhark verkwikt lichaam en ziel van wie gedoemd is elke dag om te gaan met bajonet en geweer. Zelfs als het regent, lokt de grootste kamer van het huis je naar buiten.

‘Wil je me alsjeblieft wat pakjes zaad van erwten opsturen? Gek toch, die benodigdheden van het oorlogvoeren!’ (Tubby Clayton, 4 april 1916).
Sinterklaasfeestjes

Zodra het ernaast gelegen hoppemagazijn ook beschikbaar was, werd er een ruimte voorzien voor gezelschapsspelen, waar o.a. schaaktoernooien en ‘whist drives’ werden georganiseerd. Hier vonden ook Sinterklaasfeestjes voor de kinderen van Poperinge plaats.

Een nieuwe start

Op 17 maart 1919 werd het hoppemagazijn verkocht, en einde jaren 1920 werd ook het hele huis zelf te koop gesteld.

Toc H greep deze unieke kans en in 1929 kocht majoor Paul Slessor (in opdracht van Lord Wakefield of Hythe, een goede vriend van Tubby Clayton) het voormalige ‘heem’ terug. Met de vraag het huis voor altijd te bewaren en de geest ervan te propageren schonk Lord Wakefield het in 1930 aan een speciaal hiertoe opgerichte vzw.

Van bij het begin tot in 1949 speelde majoor Slessor als secretaris een centrale rol in de vzw. Hij liet de herwonnen thuishaven inrichten en ombouwen tot pelgrims- en herinneringsoord voor de Toc H-beweging. Zo werd in 1933 in de tuin een nieuw badhuis gebouwd (het ‘Slessorium’, naar hem genoemd), en de twee verdiepingen werden meer en beter ingericht voor het verschaffen van slaapgelegenheid. Tot de dag van vandaag is Talbot House zonder enige twijfel de meest authentieke plaats in de Westhoek waar u kan logeren in de sfeer van de jaren 1910.

Het leven achter het front

In de permanente tentoonstelling van Talbot House staat de betekenis van de streek rond Poperinge tijdens WO I centraal.

Als laatste halte voor de Ieperse slagvelden enkele kilometers verderop, wordt Poperinge overspoeld door lange rijen kanonnen, vrachtwagens en soldaten. Als eerste halte achter de Ieperboog wordt de stad geconfronteerd met de terugkeer van duizenden gewonden, die in een van de omringende veldhospitalen verzorgd worden … of een laatste rustplaats krijgen in een van de vele begraafplaatsen in de regio. Maar bovenal wordt Poperinge een oord waar vermoeide Tommies de oorlog voor een paar dagen proberen te vergeten.

De tentoonstelling is opgevat als een groot plakboek dat je, samen met Tubby Clayton, kan doorbladeren. Telkens als je een nieuwe pagina omslaat, ontmoet je een nieuwe verteller die je aan de hand van brief- of dagboekfragmenten een welbepaald aspect van het leven achter het front laat zien. Verscheidene van deze vertellers zijn destijds in Talbot House over de vloer gekomen en zijn dus met recht en reden in het plakboek opgenomen.

Toc H, internationale christelijke beweging

Pluralisme, verdraagzaamheid en wederzijds respect vormden de sleutelwaarden van wat later zou uitgroeien tot de internationale christelijke Toc H-beweging. (De plaatselijke afdeling is tot vandaag in Talbot House gevestigd.)

In Londen en andere Britse steden, en later ook in veel andere landen, werden huizen opgericht die opereerden in dezelfde sfeer van broederschap. De geest van Talbot House herleefde, en is tot de dag van vandaag springlevend!

Wist u dat … ?

… de tea-bar, de ‘droge’ kantine en het winkeltje van Talbot House wekelijks ongeveer 5 000 mensen over de vloer kregen?

… er op één bepaalde dag in september 1917 4 000 kopjes thee werden geschonken?

… Tubby Clayton elke maand een huur van 150 frank betaalde aan de rijke hophandelaar Coevoet, eigenaar van het pand waarin Talbot House gevestigd was?

Highlight 3 – Grootebeek British Cemetery, en de gasvergiftiging van soldaat John Lynn (Reningelst)

Grootebeek British Cemetery, ontworpen door W.H. Cowlishaw, werd met onderbrekingen gebruikt tot het eind van september 1915. Deze begraafplaats nam eigenlijk een kleine Indische begraafplaats daterend van april 1915 in zich op.

Het dorp Reningelst was in handen van de geallieerden van de herfst 1914 tot het einde van de oorlog. Vanaf maart 1915 werden Gemenebestgraven ondergebracht op het kerkhof van Reningelst, de uitbreiding ervan en de New Military Cemetery. In april 1918, tijdens de Slag bij de Leie, werd de nieuwe begraafplaats nabij het gehucht Ouderdom door veldambulances en gevechtseenheden opgericht.

Grootebeek British Cemetery werd oorspronkelijk Ouderdom Military Cemetery genoemd, maar werd later herdoopt tot Grootebeek British Cemetery, vanwege het riviertje Grootebeek (ook Groote Kemmelbeek) dat hier meandert.

John Lynn, laureaat Victoria Cross 

Dodelijke gassen

Grootebeek British Cemetery bevat een bijzonder gedenkteken opgedragen aan Private John Lynn VC, DCM, die stierf aan de gevolgen van gasvergiftiging.

John Lynn was 28 jaar oud, en soldaat in het 2nd Battalion, The Lancashire Fusiliers, toen de hiernavolgende gebeurtenissen plaatsgrepen die als gevolg hadden dat hij werd onderscheiden met het Victoria Cross.

Op 2 mei 1915 nabij Ieper, toen de Duitsers naderden achter een golf van stikgas, bediende Private Lynn zich op voorbeeldige wijze van zijn machinegeweer, hoewel onderhevig aan dodelijke gassen. Toen deze gaswolk hem het zicht benam, plaatste hij zijn machinegeweer op een hoger gelegen plek om de vijand onder vuur te nemen. Deze actie had tot gevolg dat de Duitse opmars tot staan werd gebracht, wat een sterke indruk maakte op zijn kameraden. Op 2 mei 1915 stierf Lynn aan de gevolgen van gasvergiftiging. Hij werd begraven op het kerkhof van Vlamertinge, maar zijn graf werd later vernietigd. Thans wordt hij op Grootebeek British Cemetery herdacht met een gedenksteen.

Tekening van de acties ondernomen door Private John Lynn, 2nd Battalion, Lancashire Fusiliers, waarvoor hij werd onderscheiden met het Victoria Cross. (Afbeelding uit ‘The War Illustrated, 24 juli 1915).

Meer Poperinge

  1. De Sint-Bertinuskerk is de meest imposante kerk op het grondgebied van Poperinge. Deze oorspronkelijk romaanse kruiskerk uit 1147 werd in 1419 door een brand vernield en later als hallenkerk heropgebouwd.
  2. Het station in Poperinge is het kopstation van spoorlijn 69 vanaf Kortrijk. Vroeger liep deze spoorlijn door naar Hazebroek via Abele. Het is des te aangenamer om hier aan te komen met de trein, want het oorspronkelijke stationsgebouw uit de 19de eeuw bleef bewaard.
  3. Het Grauwzustersklooster omvat een klooster en onderwijsinstituut in de Bruggestraat. De tuinmuur heeft een gedeelte uit 1687, waar het jaartal met gele bakstenen werd aangegeven. Het eigenlijke kloostergebouw is voornamelijk 18de-eeuws en toont de jaartallen 1720 en 1751. Ook diverse stallen en schuren hebben een 18de-eeuwse kern.
  4. De Poperingevaart verbindt Poperinge met de rivier de IJzer. Ze werd al in 1166 gegraven in opdracht van graaf Filips van de Elzas. In de 14de eeuw onderging de Poperingevaart enkele ingrepen om ze bevaarbaar te maken. Vanaf 1366 was dit een feit. Vandaag de dag kan je heerlijke wandelingen maken langs deze waterloop.
  5. Reninghelst New Military Cemetery ligt op ongeveer 200 meter van de kerk in Reningelst, langs de weg naar Poperinge. De begraafplaats is bereikbaar via een pad van 150 meter. Hier liggen 461 Britse militairen begraven, van wie 5 niet geïdentificeerd konden worden. Opmerkelijk is dat ook 7 Chinezen hier hun laatste rustplaats vonden, allen lid van het Chinese Labour Corps.

Info

Grote Markt 1, 8970 Poperinge +32 057 34 66 76

toerisem@poperinge.be

www.toerismepoperinge.be

ZONNEBEKE

Intro

Onder liefhebbers van oorlogsgeschiedenis is Zonnebeke vooral bekend door twee hotspots van WO I-herdenking: het Memorial Museum Passchendaele 1917 en Tyne Cot Cemetery, de grootste Britse militaire begraafplaats ter wereld.

Zonnebeke ligt ten oosten van Ieper en telt ruim 12 500 inwoners. De eerste vermelding van de gemeente dateert uit de 11de eeuw, het ging dan om de benaming ‘Sinnebeche’. Later ontstond op deze plaats een klooster dat zou uitgroeien tot de invloedrijke en machtige augustijnenabdij Zonnebeke, die gedurende 700 jaar het centrum zou blijven van het culturele leven en de economie van het dorp, tot de Fransen in 1797 alle kerkelijke goederen in beslag namen.

Tijdens WO I was Zonnebeke de scène van heel wat gevechten, vooral in de deelgemeente Passendale. Na de oorlog kwamen de gevluchte bewoners terug en kon begonnen worden met de heropbouw, waar architect Huib Hoste een groot aandeel in had. Naast Zonnebeke bestaat de gemeente nog uit de deelgemeenten Beselare, Geluveld, Zandvoorde en Passendale. Zonnebeke ligt op enigszins heuvelachtig terrein, met bossen en natuurgebieden, vooral ten zuiden van de gemeente.

Highlight 1 – Polygon Wood: bedevaartsoord voor Australiërs en Nieuw-Zeelanders

Polygoon Wood

Polygon Wood was een groot bos 1.5 km ten zuiden van Zonnebeke, dat geheel verwoest werd gedurende de Eerste Wereldoorlog.

De sector Polygon Wood maakte deel uit van de Ieperboog, en veel doden in deze sector, uit de periode september 1917 – mei 1918, waren slachtoffers van de verschrikkelijke toestanden die heersten in de loopgraven.

Men kan zeggen: het bos van de dood. Het bos werd eind oktober 1914 ingenomen door Gemenebesttroepen, overgegeven op 3 mei 1915, weer ingenomen eind september 1917 door Australische troepen, geëvacueerd gedurende de strijd om de Leie, en uiteindelijk weer ingenomen door de 9th (Scottish) Division op 28 september 1918.

De naam Polygon Wood was afgeleid van de vorm van het bos, nadat artilleriebombardementen het hadden herleid tot slecht enkele boomstronken en kreupelhout.

Buttes New British Cemetery, Polygon Wood

Buttes New British Cemetery, ontworpen door Charles Holden, kwam tot stand na de wapenstilstand toen een groot aantal graven werd aangevoerd van slagvelden rond Zonnebeke. 1 677 graven op deze begraafplaats bleven ongeïdentificeerd.

Buttes New British Cemetery, Polygon Wood is voorzeker een van de meest bijzondere begraafplaatsen van de Grote Oorlog in de Westhoek.

Vanaf de heuvel heeft u een schitterend zicht op de begraafplaats en het omringende Polygon Wood. Aan de zijkant van de dodenakker bevindt zich het New Zealand Memorial.

Buttes New British Cemetery: een mooie begraafplaats maar zonder Cross of Sacrifice, vermits er slechts één kruis staat op de ‘verbinding’ van Polygon Wood en Buttes New British Cemeteries.
Battle Memorial van de 5th Australian Division

Op de Butte (kunstmatige heuvel op de begraafplaats Buttes New British Cemetery, Polygon Wood, aan de overkant van de Lange Dreve) staat de Battle Memorial van de 5th Australian Division, die deze plaats veroverde op 26 september 1917.

Het ultieme offer van lieutenant colonel Allan Humphrey Scott (graf: kavel I C 9)

Allan Humphrey Scott, die stierf op 7 januari 1918, werd geboren op 3 april 1891 in Tumut, New South Wales, als zoon van de in Engeland geboren Donald Allan Hyde Scott en Maria Caroline.

Scott nam als luitenant dienst bij de Australian Imperial Force op 28 augustus 1914, maar toen hij in oktober met het 4th Battalion inscheepte met bestemming Egypte was hij reeds bevorderd tot kapitein. Zijn eenheid landde op 25 april 1915 in de vroege ochtend op Anzac Cove, en Scot’s Point, het verste punt dat ze die dag bereikten, werd later naar hem genoemd.

Gedurende de Gallipoli-campagne bewees Scott dat hij snel en juist kon oordelen en dat hij zijn manschappen wist te inspireren in uitzonderlijk riskante situaties. Dat bleek vooral toen de Turken op 7 en 8 augustus een tegenaanval uitvoerden op de loopgraven van Lone Pine.

In Egypte werd begin 1916 het A.I.F. voor nagenoeg de helft aangevuld met rekruten. Zestien nieuwe hoge officieren werden gekozen en Scott, vanwege zijn opleiding, intelligentie, persoonlijkheid, en nu ook vanwege zijn prestaties als aanvoerder, werd aangesteld voor de vorming en training van het 56th Battalion. Zes weken later bevond hij zich met de 5th Division in Frankrijk. Samen met collega’s van de 1st Brigade ontwikkelde Scott daar een aanvalstactiek die later met succes zou worden toegepast in Pozières en Bullecourt.

In juli maakte Scott met zijn eenheid deel uit van de onsuccesvolle aanval te Fromelles (een afleidingsmanoeuvre in de Eerste Slag aan de Somme), die voor een tijdje de 5th Division buiten strijd stelde.

In oktober bevond het 56th Battalion zich aan de Somme in Flers. Toen later het 56th Battalion werd afgelost in Broodseinde, veertien dagen voor de aanval op het nabijgelegen Passendale, gaf Scott er, op de hem typerende wijze, de voorkeur aan om achter te blijven om de inkomende eenheden te helpen. Op 1 oktober werd hij samen met een Britse officier neergeschoten door een sluipschutter. In 1917 werd hij tot driemaal vermeld in de militaire berichten.

Black Watch Corner

Aan de zuidwestelijke rand van het Polygoonbos, op de hoek van de Oude Kortrijkstraat en de Lotegatstraat, werd in mei 2014 een standbeeld onthuld als eerbetoon aan he Schotse Black Watch Regiment.

Dankzij de standvastigheid van dit regiment werd op vrijwel dezelfde plaats als waar nu het monument staat, op 10 en 11 november 1914 de Duitse opmars tot stand gebracht. Dit treffen luidde het einde van de Eerste Slag om Ieper in en het begin van vier jaar loopgravenoorlog. De plaats ging de geschiedenis in als de “Black Watch Corner”.

De Black Watch was het voornaamste regiment van de Highland Brigade en gold als een van de elite onderdelen van het Britse leger. De naam van het regiment refereert naar de donkere kilt die de manschappen dragen en naar hun rol als wachters over de Schotse Hooglanden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kregen ze van de Duitse soldaten de bijnaam “Ladies from Hell” vanwege hun meedogenloze reputatie.

Polygon Wood Cemetery, in het bos van de dood

Polygon Wood Cemetery, ontworpen door Charles Holden, is een onregelmatige frontbegraafplaats opgericht in de periode augustus 1917 – april 1918, en opnieuw in gebruik genomen in september 1918. Zichtbaar aan de ingang naar de begraafplaats is de eerdergenoemde begraafplaats Buttes New British Cemetery, die in het veld ligt.

Vroeger bevond zich hier een Duitse dodenakker die 347 graven telde. Deze begraafplaats werd later gesloten en de graven werden naar elders overgebracht. Desondanks is er nog één Duits graf op Polygon Wood Cemetery.

60 van de militairen begraven op Polygon Wood Cemetery dienden bij de New Zealand Forces, twee van hen werden niet geïdentificeerd. Hier zien we de graven van Robert Arnott, Quartermaster Serjeant (D7), Private Patrick Dunford (D8) en Lance Corporal Mervyn Hugh Egerton Gorringe (D9), Otago Regiment N.Z.E.F., 2nd Bn. Zij stierven op 12 december 1917 en werden naast elkaar begraven.

Highlight 2 – Tyne Cot Cemetery en het voorstel van koning George V

Zoveel machtige verhalen hier!

Neem nu het Cross of Sacrifice. Dat werd bovenop de oorspronkelijke en ongewoon grote bunker (pill box) in het centrum van Tyne Cot Cemetery geplaatst. Naar verluidt gebeurde dit op voorstel van koning George V, die de begraafplaats bezocht in 1922, toen ze bijna voltooid was.

Het bezoek van de Britse koning, zoals beschreven in het gedicht ‘The King’s Pilgrimage’, bevatte de redevoering waarin hij stelde: ‘We kunnen zonder overdrijven stellen dat de hele omtrek van de Aarde omgord is met de graven van onze doden. In de loop van mijn pelgrimstocht heb ik mezelf de vraag gesteld of er voor de toekomst een sterker signaal voor vrede op Aarde mogelijk is, dan deze samengevoegde massa stille getuigen van de verschrikkingen van de oorlog.’

Groot, groter, grootst

Tyne Cot Cemetery, ontworpen door Sir Herbert Baker, is de grootste begraafplaats van de Gemenebeststrijdkrachten ter wereld en van alle oorlogen.

‘Tyne Cot’ of ‘Tyne Cottage’ was de naam die gegeven werd aan een schuur gelegen op 45 meter ten westen van de oversteek aan de weg Passendale-Broodseinde. Naar verluidt werd de naam ‘Tyne Cot’ bedacht door de Northumberland Fusiliers die een overeenkomst zagen tussen de Duitse betonnen ‘pill boxes’ (bunkers in de vorm van pillendoosjes), die nog steeds te zien zijn in het midden van begraafplaats, en de typische arbeiderscottages uit de regio van de Tyne: ‘Tyne Cots’.

De ‘Tyne Cot schuur’ vormde het centrum van zes Duitse bunkers en werd op 4 oktober 1917 ingenomen door de 3rd Australian Division en de New Zealand Division. Twee dagen later werd overgegaan tot de uitbouw van de begraafplaats voor Britse en Canadese doden. Eén van de zes bunkers was ongewoon groot en werd na de inname gebruikt als verbandplaats. Van 6 oktober 1917 tot eind maart 1918 werden aan twee kanten van de verbandplaats 343 doden begraven door de 50th (Northumbrian) en 33rd Division, evenals door twee Canadese eenheden. De begraafplaats werd heroverd door de Duitsers op 13 april 1918 en werd uiteindelijk bevrijd door Belgische strijdkrachten op 28 september 1918.

Na de wapenstilstand werden de oorspronkelijke 343 graven grotendeels aangevuld met groepjes graven van slagvelden, kleinere begraafplaatsen uit de omgeving, en uit Langemark.

Thans liggen op deze plek nagenoeg 12 000 WO I-slachtoffers begraven of ze worden hier herdacht. Meer dan 8 300 van hen werden niet geïdentificeerd, en bijzondere gedenktekens werden opgericht voor 38 militairen uit het Verenigd Koninkrijk, 27 uit Canada, 15 uit Australië en één uit Nieuw-Zeeland, van wie men weet of veronderstelt dat ze hier werden ondergebracht. Tyne Cot beslaat een oppervlakte van 34 942 m² en wordt omsloten door een vuurstenen muur.

Thans liggen nagenoeg 12 000 slachtoffers uit WO I begraven of ze worden herdacht op Tyne Cot Cemetery. Meer dan 8 300 van hen werden niet geïdentificeerd.

De stenen muur rond de begraafplaats bestaat aan een zijde uit het Tyne Cot Memoriaal voor de Vermisten. Na de voltooiing van het Menenpoort Memoriaal voor de Vermisten in Ieper kwamen de bouwers tot de vaststelling dat de beschikbare oppervlakte niet volstond om de namen van alle vermisten te bevatten. Ze kozen ter afronding de datum van 15 augustus 1917. De namen van vermisten na deze datum werden voortaan ingeschreven in het Tyne Cot Memoriaal voor de Vermisten.

De Nieuw-Zeelandse vertegenwoordiging van de Commonwealth War Graves Commission daarentegen verwierp het voorstel om haar vermiste militairen toe te voegen aan deze memorialen, en opteerde ervoor hun namen aan te brengen op locaties nabij de desbetreffende veldslagen. Tyne Cot werd uitgekozen als een van deze locaties. Anders dan de Nieuw-Zeelandse gedenktekens voor de vermisten vormt het Tyne Cot Nieuw-Zeeland Memoriaal voor de Vermisten een geïntegreerd deel van het grotere Tyne Cot Memoriaal. Het bevat de namen van 33 783 militairen uit het Verenigd Koninkrijk, en 1 176 uit Nieuw-Zeeland.

Victoria Cross with Bar
Lewis McGee (graf kavel XX D 1).

Afstormend op de bunker, slechts gewapend met een revolver …   

Lewis McGee werd geboren in Campbell Town, Tasmanië, op 13 maart 1888. Hij was de jongste van elf kinderen van John McGee, een arbeider en landbouwer, en zijn echtgenote Mary. Drie dochters werden dood geboren en toen Lewis zeven jaar oud was, stierf zijn moeder aan borstvliesontsteking. Op 15 november 1914 huwde McGee met Eileen Rose Bailey. Het jaar daarop werd hun dochter Nada geboren.

Een ‘geboren soldaat’

Op 1 maart 1916 trad McGee toe tot de Australian Imperial Force voor dienst in WO I. Als soldaat werd hij toegewezen aan het 40th Battalion en hij genoot gedurende drie maanden een opleiding in het militaire kamp van Clairemont. Hij werd op 22 mei bevorderd tot Lance Corporal.

Op het einde van zijn training scheepte het 40th Battalion in op de HMAT Berrima, met het Verenigd Koninkrijk als bestemming. Zes weken later werd het bataljon naar Salisbury Plain gestuurd voor een finale opleiding ter voorbereiding van de strijd aan het westelijk front.

McGee’s eenheid werd ondergebracht in Armentières, waar hij op 4 december 1916 werd bevorderd tot korporaal. Vijf dagen na zijn promotie werd het 40th Battalion naar het front gezonden, waar het loopgraven innam even ten zuiden van de Leie. Na verloop van tijd genoot McGee de reputatie van een ‘geboren soldaat’, wat leidde tot zijn bevordering tot sergeant op 12 januari 1917. Het 40th Battalion nam deel aan meerdere kleinschalige operaties en raids tot in juni, toen het betrokken werd bij de Slag bij Mesen. Dit werd gevolgd door een verblijf achter het front, vooraleer het bataljon werd verplaatst naar België ter voorbereiding van een deelname aan het offensief bij Passendale.

Ontoegankelijk moeras

In de derde fase van het Passendale-offensief kreeg de 10th Australian Brigade, waar McGee’s 40th Battalion deel van uitmaakte, als taak een aanval uit te voeren op Broodseinde Ridge.

De aanval ging van start om 06:00u. op 4 oktober 1917, onder dekking van artillerievuur. De eerste drie bataljons slaagden erin hun gestelde doelen te bereiken, hoewel de gevechten in ieder stadium hardnekkiger werden. Toen het 40th Battalion zich opmaakte om op te rukken naar het finale doelwit, werd de opmars gehinderd door toenemend machinegeweervuur, evenals door prikkeldraadversperringen en een ontoegankelijk moeras. Met McGee’s B Company in de spits van het oprukkende 40th Battalion, slaagde men erin een punt te bereiken op circa 270 m afstand van de heuveltop, waar het zich andermaal geplaatst zag tegenover een barrière van prikkeldraad en een strook moeras, en waar het nu ook bestookt werd door machinegeweervuur vanuit de bunkers. De manschappen van B Company zetten door tot op 90 m van het gestelde doelwit, toen verhevigd Duits mitrailleurvuur hen vastpinde in de bomtrechters.

Zelfbeheersing en moed

De aankondiging van McGee’s Victoria Cross vond zijn weg in een bijlage van de London Gazette op 26 november 1917 en luidt als volgt:

‘Oorlogskabinet, 26 november 1917. Het heeft Zijne Majesteit de Koning behaagd zijn goedkeuring te geven voor de toekenning van het Victoria Cross aan de hieronder vermelde officieren, onderofficieren en manschappen: No. 456 Sjt. Lewis McGee, Aus. Imp. Force. Voor bijzondere dapperheid tijdens het oprukken naar een ultiem doelwit. Sjt. McGee voerde zijn peloton aan met opmerkelijke zelfbeheersing en moed, ondanks felle tegenstand en hevig vijandelijk vuur. Zijn peloton leed zware verliezen en hun opmars werd gestopt door machinegeweervuur uit bunkers. Afstormend op de bunker, en slechts gewapend met een revolver, nam Sjt. McGee deze stelling in, waarbij hij meerdere vijanden doodde en andere krijgsgevangen nam, waarna de aanval kon worden hervat. Hij reorganiseerde het restant van zijn peloton en trok andermaal ten aanval waarbij hij prachtig werk leverde zodat de positie bleef gehandhaafd. De zelfbeheersing en moed van deze onderofficier waren opmerkelijk en droegen grotendeels bij tot het succes van zijn Company.’

Als gevolg van zijn acties bij Broodeinde werd Sjt. Lewis McGee onderscheiden met het Victoria Cross. Maar spijtig genoeg kreeg hijzelf de bekendmaking nooit te zien. Sjt. McGee werd uiteindelijk gedood in de strijd. Hij was een van de 248 leden van het 40th Battalion die gedood of gewond raakten in de Slag bij Broodseinde.

Op 12 oktober 1917, acht dagen na McGee’s heldendaad, keerde het 40th Battalion terug naar het front in een poging het succes van de week daarvoor uit te buiten. Het slagveld werd gegeseld door regenvlagen, waardoor de aarde werd herschapen tot een modderpoel waar alleen Duitse bunkers bovenuit staken.

McGee, die die ochtend was aangesteld als dienstdoend sergeant major van B Company, leidde zijn eenheid in de aanval. Toen zijn manschappen voorwaarts trokken, openden voor hen machinegeweren het vuur. De manschappen zochten dekking in de bomtrechters terwijl het Duitse vuur dood en vernieling zaaide. McGee probeerde andermaal de bunkers te bereiken in een poging deze uit te schakelen. Bij deze stormloop werd hij door een kogel geraakt in het hoofd en was op slag dood.

Zijn vrouw, Eileen, ontving in oktober 1918 het Victoria Cross van haar overleden echtgenoot uit handen van de Gouverneur-Generaal van Australië, Sir Ronald Munro Ferguson, tijdens een inwijdingsplechtigheid in Launceston’s York Park. McGee’s Victoria Cross en andere onderscheidingen worden bewaard in de verzamelingen van het Queen Victoria Museum en Art Gallery.

Clarence Smith Jeffries (graf kavel XL E 1).

Bijgestaan door een groep van elf manschappen legde hij een machinegeweerstelling het zwijgen op.

Clarence Smith Jeffries (26 oktober 1894 – 12 oktober 1917) werd geboren in een voorstad van Newcastle, New South Wales, en was enig kind van Joshua Jeffries, mijnwerker, en diens vrouw Barbara, geboren Steel.

Na een opleiding op de Dudley Primary School, waar hij uitmuntte in cricket, en verdere scholing in Newcastle Collegiate, werd hij verder opgeleid als mijningenieur. Hij was een nauwgezet en principieel man, die in alles de beste probeerde te zijn. Jeffries koesterde een bijzondere interesse voor het fokken van volbloedpaarden. Hoewel hij geen interesse betoonde voor de races was hij eigenaar van een aantal prachtdieren.

Australian Imperial Force

Als soldaat sloot Jeffries zich in juli 1912 aan bij het 14th (Hunter River) Infantry Regiment. Hij volgde het vereiste trainingsprogramma en werd een jaar later bevorderd tot sergeant.

Na het uitbreken van de oorlog werd Jeffries op 22 augustus 1914 als een Second Lieutenant toegewezen aan de Citizens Military Force. Tegen die tijd was hij opzichter bij Albermain Collieries, maar hij werd opgeroepen voor dienst bij de Home Defence en aangesteld als instructeur van de zopas aangeworven vrijwilligers van de Australian Imperial Force. Aangesteld als luitenant in de Citizens Military Force in juli 1915, werd hij op 1 februari overgeplaatst naar de Australian Imperial Force, waar hij het bevel waarnam over C Company van het 34th Battalion.

In mei scheepte het bataljon in Sydney in met bestemming het Verenigd Koninkrijk, met Jeffries aan boord van de HMAT Hororata. Na aankomst eind juni bracht het bataljon in het kader van de opleiding vijf maanden door in Engeland. Tijdens deze periode werd Jeffries gepromoveerd tot luitenant.

Gewond in het dijbeen

In november 1916 werd Jeffries’ bataljon overgeplaatst naar het westelijk front, waar hij de eerste maanden van 1917 doorbracht in de sector Armentières in Frankrijk. Jeffries werd erg gerespecteerd door zowel zijn manschappen als zijn superieuren. Zijn eerste belangrijke actie vond plaats op 9 juni nabij Mesen, waar hij gewond raakte in zijn dijbeen toen hij een verkenningspatrouille leidde. Jeffries werd bevorderd tot kapitein op 26 juni en in september voegde hij zich andermaal bij zijn eenheid.

Op 12 oktober 1917 nam het 34th Battalion, als onderdeel van de 9th Brigade, deel aan de aanval van de 3rd Australian Division op Passendale. Als gevolg van zware regenval was de plaats waar de slag van start zou gaan, herleid tot een moeras.

Tijdens de aanval voerde Jeffries het bevel over B Company. Hij liet halthouden bij de spoorwegovergang naar Broodseinde, aangezien de meeste van de vooraf geplaatste aanduidingen naar de startplaats vernietigd waren of verzonken in de modder. Om vergissingen te voorkomen, drong Jeffries, samen met een andere officier van zijn bataljon (kapitein T.G. Gilder), verder door tot Keerselaarhoek Cemetery op zoek naar aanduidingen die het startpunt van de aanval markeerden. Op het voorbestemde tijdstip (05:25 u.) opende de Britse artillerie het vuur op de Duitse posities. Op datzelfde ogenblik betraden de Australische strijdkrachten het niemandsland voor de aanval.

Al wat overbleef …

Ondanks zware verliezen, die openingen creëerden in de geallieerde lijn, ging men enkele uren later over tot de volgende fase van de aanval.

Op 08:25 u. begaven groepen van de 34th en 35th Battalions zich langs de zuidoostelijke kant van de heuvelkam in de richting van de buitenwijken van Passendale. Vrijwel onmiddellijk kwamen zij onder zwaar vuur te liggen vanuit bunkers nabij de verhoogde spoorberm.

Omstreeks deze tijd sneuvelde Major J.B. Buchanan, de oudste bevelhebber van de voorhoede van de brigade, waarop Jeffries het commando overnam. Bijgestaan door een groep van elf manschappen legde hij een machinegeweerstelling het zwijgen op. Vorderend over open grond vielen zij de stelling aan vanuit het westen, toen het machinegeweer vuurde in noordelijke richting. De schutter, die onraad rook, keerde zich om en vuurde, waarbij Jeffries dodelijk werd getroffen en zijn manschappen eveneens werden neergemaaid. Al wat overbleef van de 9th Brigade op de heuvel van Passendale waren doden en gewonden, waaronder Clarence Jeffries, wiens naam later werd toegevoegd aan de slachtoffers zonder gekend graf.

Stichtend voorbeeld

Voor zijn daden werd Jeffries postuum onderscheiden met het Victoria Cross, de bekendmaking gepubliceerd in de ‘London Gazette’ van 18 december 1917 luidde als volgt:

‘Voor uitzonderlijk moed aan de dag gelegd bij een aanval, toen zijn company onder vuur kwam te liggen van machinegeweervuur uit verstevigde stellingen. Zijn manschappen rond zich verzamelend voerde hij een stormloop uit op deze stelling, waarbij vier machinegeweren werden buitgemaakt en vijfendertig Duitsers krijgsgevangen werden gemaakt. Hierna leidde hij zijn company, onder hevig machinegeweer- en artillerievuur van de vijand, naar andere doelwitten. Nog later voerde hij een tweede aanval uit op een machinegeweerstelling, waarbij twee machinegeweren werden buitgemaakt en dertig Duitsers werden gevangengenomen. Deze dappere officier sneuvelde tijdens de aanval, maar het was te danken aan zijn dapperheid en initiatief dat de kern van de aanval niet tot staan werd gebracht. Zijn stichtend voorbeeld inspireerde zijn manschappen.’

In diepe dankbaarheid

Sterk aangegrepen door het ongewisse lot met betrekking tot de stoffelijke resten van zijn zoon, ging Joshua Jeffries in 1920 in België op zoek naar diens ‘verloren graf’. Teleurgesteld keerde hij terug naar Australië, en pas in januari 1921 vernam hij dat de stoffelijke resten van zijn zoon op 14 september 1920 waren opgegraven op een slagveld, en herbegraven op Tyne Cot Cemetery. Drie jaar later keerde Joshua terug naar België om zijn zoon de laatste eer te bewijzen. In diepe dankbaarheid aan Lieutenant James Bruce (M.C., D.C.M.), die als sergeant Clarence had bijgestaan in Passendale voor hij zelf het leven liet op 17 juli 1918, nam Joshua Bruce’s twee oudste zonen in dienst als opzichters in de Abermain Collieries.

Clarence Smith Jeffries, foto daterend van 1915.
James Peter Robertson (graf: kavel LVII D 26)

Gedood toen hij twee sluipschutters het leven redde.

James Peter Robertson werd geboren in Pictou County, Nova Scotia, op 26 oktober 1883. Als kind verhuisde hij met zijn familie eerst naar Springhill, Nova Scotia, daarna naar Medicine Hat, Alberta. In 1915 nam hij dienst bij de Canadian Expeditionary Force.

Peter Robertson kreeg het Victoria Cross toegekend tijdens de laatste aanval op Passendale, op 6 november 1917, toen hij deel uitmaakte van het Infantry Battalion.

Zijn peloton werd opgehouden door prikkeldraad en Duits machinegeweervuur. Hij slaagde erin deze hindernis te ontwijken en de vijandelijke stelling in de flank aan te vallen. Na een hardnekkige strijd doodde Robertson vier Duitsers en nam hij met het buitgemaakte machinegeweer de vijand onder vuur. Deze actie stelde zijn peloton in staat de aanval verder te zetten naar de gestelde doelwitten, terwijl Robertson de terugtrekkende Duitsers bleef bestoken. Wat later, toen twee van zijn sluipschutters net buiten de loopgraaf gewond raakten, liep hij onder zware beschietingen naar hen toe, en bracht één van hen in veiligheid. Op weg naar de tweede man werd hij gedood door een exploderende obus.

Highlight 3 – Memorial Museum Passchendaele 1917, internationaal symbool van zinloos oorlogsgeweld

Tijdens het Britse offensief van juli tot november 1917 werden in de regio van Passendale in honderd dagen tijd ongeveer 500 000 militairen buiten gevecht gesteld voor een terreinwinst van amper acht kilometer. Passendale werd een internationaal symbool van zinloos oorlogsgeweld in zijn meest gruwelijke vorm.

In het Memorial Museum Passchendaele 1917 wordt de herinnering aan die dramatische maanden levendig gehouden met foto’s en filmbeelden, een uitgebreide collectie historische voorwerpen en levendig gereconstrueerde taferelen. Blikvanger is een onderaardse gang met communicatie- en verbandpost, hoofdkwartieren, werk- en slaapplaatsen. Een adembenemende ervaring van hoe de Britten als mollen onder de grond leefden … omdat er boven niets meer was.

Het museum is ondergebracht in het historisch kasteeldomein van Zonnebeke, op de weg naar Tyne Cot Cemetery. Met een deskundige gids kan je ook een bezoek brengen aan een onlangs ontdekte ondergrondse verbandpost, de Duitse loopgraven in Bayernwald en strategische punten zoals de Menin Road, ’s Graventafel en Polygon Wood.

Sinds juli 2013 is het Memorial Museum Passchendaele 1917 gevoelig uitgebreid. Het bezoekerscircuit werd verlengd tot 650 meter, met onder meer een verlenging van de dug-out; er is een volledig nieuw museumgebouw gewijd aan de Slag van Passendale, een herinneringsgalerij en een uniek loopgravennetwerk, waarin verschillende types loopgraven en schuilplaatsen aan bod komen. In het museum worden vandaag meer dan 5 000 collectiestukken tentoongesteld.

Het Memorial Museum Passchendaele 1917 is dan ook een ideale uitvalsbasis voor een bezoek aan de oude slagvelden en voor iedereen die meer wil weten over de Grote Oorlog.

Het Memorial Museum Passchendaele 1917 is ondergebracht in het historische kasteeldomein van Zonnebeke.
Juni-november 1917, de Slag van Passendale

In de zomer van 1917 zijn de Britten vastbesloten een doorbraak aan het Vlaamse front te forceren. Zij willen vooral doorstoten naar de havens van Oostende en Brugge, waar de Duitse onderzeeërs een grote bedreiging vormen voor hun scheepsroutes.

Na de grandioze mislukkingen bij Verdun en aan de Somme kiezen de Duitsers voor de verdediging, maar de Britse bevelvoerders blijven helaas geloven in de doorbraak. De diverse offensieven in de Wijtschateboog en de Ieperboog kennen voor de Britten een heel verschillende afloop.

Nadat op 7 juni 1917 negentien dieptemijnen gelijktijdig tot een ontploffing zijn gebracht, is de ontreddering bij de Duitsers compleet. De Nieuw-Zeelanders nemen Mesen in en de beide Ierse divisies de puinhopen van Wijtschate. Mesen 1917 is een van de grootste geallieerde successen van de hele oorlog, helaas wordt Passendale de grootste catastrofe.

Yperiet

Op 12 juli 1917 worden de Britse stellingen voor het eerst door de Duitsers beschoten met yperiet, beter bekend als mosterdgas, een dramatische aanloop naar het geallieerde artilleriebombardement dat vier dagen later van start gaat.

De Duitsers hadden het mosterdgas eerst uitgetest bij Nieuwpoort, om het twee dagen later ‘echt’ te gebruiken in Ieper. Het effect van yperiet had niet zozeer een dodelijke werking, maar was vooral bedoeld om de tegenstanders uit te schakelen. Wanneer de giftige damp werd ingeademd, had deze een verwoestend effect op longen en ogen. Bij hogere doses konden blindheid en doofheid worden veroorzaakt. De Britten reageren op deze nefaste ontwikkeling zoals een stier op een rode lap. In twee weken tijd vuren zij ruim vier miljoen projectielen af op de Duitse linies, dat is tweeëneenhalve keer zoveel als een jaar eerder aan de Somme.

Op 31 juli 1917 begint de Britse veldmaarschalk Sir Douglas Haig aan zijn Derde Slag om Ieper, beter bekend als de Slag om Passendale. Zijn plannen bestaan erin om het Duitse 4de Leger van generaal Sixt von Arnim ten val te brengen, langs de kust op te rukken en noordwaarts te trekken richting Oostende en Zeebrugge. Helaas waren de Duitsers op de hoogte van de plannen. Ze trokken een grote hoeveelheid artillerie en reserves aan het front samen, waarbij ze zes hoofdweerstandslijnen aanlegden met een totale diepte van tien kilometer. Omdat het moreel van de Fransen na het mislukte Nivelle-offensief was gebroken, hadden de geallieerden niet het numerieke overwicht dat nodig was voor een doorbraak.

Van bedrieglijke aard

Op het moment dat Haig aan zijn grote operaties begint, heeft hij de weergoden niet mee. Eind juli begint het hevig te regenen; het kapotgeschoten slagveld zal snel de allures krijgen van een moeras. Na herhaaldelijk uitstel openen de negen divisies van het Britse 5de Leger de aanval, maar de tankbrigades komen niet vooruit door de modder. De aanval loopt vast op de Wilhelmstellung en moet worden gestaakt.

In drie dagen tijd boeken de Britten amper drie kilometer terreinwinst, exact de helft van wat ze zich als doel hebben gesteld. Op 10 augustus 1917 lanceert het Britse leger dan een aanval op de hoogten rond Geluveld. Die zijn voor de Duitsers immers van groot strategisch belang: van daaruit kunnen ze de hele Britse rechterflank onder vuur nemen. Maar de aanval mislukt en midden augustus verplaatsen de gevechten zich naar Langemark. Ook daar stuit het Britse 5de Leger op hevige weerstand. Het weer lijkt even mee te zitten, maar toont een bedrieglijke aard. Na een paar regenloze dagen is de grond harder geworden. In werkelijkheid is er slechts een droge korst op de modder gekomen. De tanks lopen opnieuw vast, de beoogde doorbraak lijkt nog slechts een utopie.

Slag bij Passendale

Die maand verliezen ongeveer 75 000 geallieerde soldaten het leven, en 50 000 Duitsers. Eerst werd de Britse pers wijsgemaakt dat een grote overwinning was behaald. Wanneer echter geleidelijk aan duidelijk wordt hoeveel gewonden naar de Britse hospitalen zijn gebracht, valt de mislukking niet langer te verbergen en stort aan het thuisfront het moreel in.

Haig geeft het initiatief opnieuw aan Plumer. Die ontwikkelt een ‘stap-voor-stap’ tactiek: beperkte, gerichte aanvallen in plaats van een grootscheeps offensief over een breed front. Plumer krijgt daarbij de beschikking over twee nieuwe korpsen, het I en II Anzac (Australian and New Zealand Army Corps). Op 20 september 1917 wordt succesvol gestreden rond de Meenseweg en op 26 september verovert de 5de Australische Divisie het Polygoonbos.

De Britten slagen er bijna overal in om de Wilhelmstellung te doorbreken. De Duitse bunkers moeten één voor één worden ingenomen: nergens zijn dan ook zoveel Victoria Crosses uitgereikt als hier en toen. Op 4 oktober bereiken de Britten de Flandern I-Stellung. Die linie willen de Duitsers kost wat kost verdedigen. Ze plaatsen al hun troepen in de voorste linie. Het resultaat is bloederige waanzin: 4 oktober wordt voor de Duitsers een van de zwartste dagen uit de oorlog. De 3de Australische Divisie doorbreekt de Flandern I-stelling op de plaats waar later Tyne Cot Cemetery zou gevestigd worden.

Modderzee

Nu blijven de stortregens aanhouden. De hemelsluizen staan en blijven open. Het landschap verandert in een levensbedreigend moeras, een modderzee waarin soldaten en voertuigen verzuipen. In deze omstandigheden de artillerie naar de voorste posities brengen is een onmogelijke zaak.

9 oktober 1917 is een van die zwarte dagen in de geschiedenis van de Grote Oorlog, waarbij eigenlijk alleen ploeteren door de modder op het programma staat. Voor de aanval kunnen de Britten niet, zoals gebruikelijk, de Duitse stellingen onder vuur nemen. De Slag bij Poelkapelle eindigt mede daardoor in een rampzalige mislukking.

Drie dagen later proberen de geallieerde troepen Passendale in te nemen, maar de Duitsers slaan de aanval gemakkelijk af met mitrailleurvuur vanuit hun bunkers. Op 13 oktober geeft Haig het bevel de aanval te stoppen; hij laat de uitgeputte ANZAC-troepen voor een groot deel vervangen door Canadezen. Die beginnen op vrijdag 26 oktober in de stromende regen aan hun opmars naar Passendale. Op 6 november nemen ze de ruïnes van het dorp in. Op 10 november loopt het offensief dood op de top van de heuvelkam.

Toch is de Slag van Passendale een van de bepalende factoren van de oorlog geweest. De Duitsers werden in het noorden vastgezet en konden bijgevolg in het zuiden geen offensief inzetten tegen de Fransen. Ook verloren ze enorme hoeveelheden materieel dat door de Duitse industrie niet meer kon worden aangevuld. Haig heeft Zeebrugge nooit bereikt, maar hij ontnam de Duitsers wel die reserves die ze in 1918 tekort kwamen om de oorlog te winnen.

De ochtend na de Eerste Slag van Passendale: gewonde Australische soldaten in de buurt van het station van Zonnebeke. Deze foto werd genomen door James Francis Hurley, die tijdens beide wereldoorlogen fungeerde als officiële fotograaf ingebed bij de Australische troepen.
Wist u dat … ?

… van yperiet afgeleide verbindingen heden ten dage gebruikt worden als chemotherapeuticum tegen o.a. leukemie?

… in augustus 1917 in de regio Ieper voor het eerst op grote schaal tanks werden ingezet, met name 216 Mark IV-tanks?

… de geallieerden in Passendale aanvielen met 57 divisies, terwijl de Duitse verdediging 88 divisies telde?

Highlight 4 – Passchendaele New British Cemetery: getuige van de hele Eerste Wereldoorlog

Passchendaele New British Cemetery werd na de wapenstilstand opgericht met een concentratie aan graven afkomstig van de nabijgelegen slagvelden.

Het dorp Passendale en omgeving staan in verband met zowat alle fasen van de Eerste Wereldoorlog. Het dorp zelf werd door de Duitsers bezet op 20 oktober 1914. Het werd pas heroverd in november 1917, na felle gevechten in vreselijke weersomstandigheden, door de 5th Canadian Infantry Brigade. De veldslag raakte bekend als de Tweede Slag bij Passendale en luidde het einde in van de Derde Slag om Ieper.

In april 1918 trok de Britse voorste linie zich ver terug op de baan naar Ieper, maar het dorp werd andermaal heroverd in september 1918, dit keer door Belgische troepen. Het vellen van bomen en het egaliseren van het terrein rond de kavels XV en XVI rondden in 2012 intensieve werkzaamheden op deze begraafplaats af.

Meer Zonnebeke

  1. Het Kasteel van Geluveld werd tijdens de Eerste Wereldoorlog verwoest en tussen 1928 en 1932 herbouwd in opdracht van Léonie Keingiaert de Gheluvelt, een van de eerste vrouwelijke burgemeesters in België. Het geheel ligt in een prachtig park in Engelse landschapsstijl, waarbij ook de omgrachting weer werd aangelegd in combinatie met een vijver.
  2. De Onze-Lieve-Vrouwekerk werd gebouwd na de enorme vernielingen in Zonnebeke tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ze werd gebouwd tussen 1921 en 1924 naar een ontwerp van Huib Hoste en wordt beschouwd als de eerste moderne kerk in België. Opmerkelijk zijn de door Hoste samen met Jules Fonteyne ontworpen glas-in-loodramen in aangepaste abstracte stijl.
  3. Het Polygoonbos is na het Zoniënwoud het oudste domeinbos van België. Het is ongeveer 69 ha groot en ligt 1,5 km ten zuiden van het dorpscentrum van Zonnebeke. Het bos is Europees beschermd als onderdeel van het Natura 2000-gebied ‘West-Vlaams Heuvelland’. Zie ook het artikel over Polygon Wood Cemetery.
  4. De Bronzen Heks op het marktplein van Beselare werd gerealiseerd door de ‘Zonnebeekse Heemvrienden’ en het plaatselijke Heksencomité. De heks staat er omdat de plaats van oudsher bekend is als heksen- en tovenaressenparochie.
  5. De Sint-Martinuskerk (Beselare) is de moeite van een bezoek meer dan waard, vooral door de unieke arduinen grafsteen van ridder Adriaan van der Woestine uit 1527. De kerk werd na WO I gebouwd in neogotische stijl.

Info

Berten Pilstraat 5/A, 8980 Zonnebeke +32 (0)51 77 04 41

toerisme@zonnebeke.be

www.toerismezonnebeke.be

LO-RENINGE

Intro

Lo-Reninge is gelegen in de uiterste westhoek van de provincie. De gemeente had ook anders kunnen heten. Ze bestaat uit vier deelgemeenten: Pollinkhove, Noordschote, Lo en Reninge. Omdat die laatste twee met telkens meer dan duizend inwoners het dichtstbevolkt zijn, geven ze hun naam aan de gemeente. Sporen van Romeinse aanwezigheid duiden op belangrijke agrarische nederzettingen in de buurt van Lo. De naam Lo komt voor het eerst voor in een akte van 1089. Reninge wordt voor het eerst vermeld in documenten van Karel de Kale (823-877). In de 14de eeuw profiteerde Lo-Reninge voluit van de bloei van de lakenindustrie in de streek. Daarna kwamen eeuwen vol plunderingen en oorlogen. De fusie en de naamgeving kwamen er in 1985. Lo-Reninge is een rustige, op sommige plekken idyllische gemeente, op korte afstand van zowel WO I-hotspots als Ieper, Heuvelland en Poperinge, als van Diksmuide, Veurne en de Belgische kust. Met 52 inwoners per vierkante meter is Lo-Reninge de dunstbevolkte gemeente van Vlaanderen.

Highlight 1 – De Sint-Pieterskerk en de toevallige ontdekking van de bastaardzoon

Wie een kerk zoekt waar bijzondere zaken te bezichtigen vallen, hoeft niet verder te zoeken.

Rococopreekstoel

In de Sint-Pieterskerk in Lo-Reninge bevindt zich bijvoorbeeld een prachtige achthoekige rococopreekstoel uit 1628, versierd met zes gebeeldhouwde bas-reliëfs die het leven van Petrus voorstellen.

Willem van Loo

In een loden kist naast het Sint-Rochusaltaar wordt een aantal beenderen van Willem van Loo bewaard. Die werden in 1770 toevallig ontdekt, toen men bezig was met de herstelling van de vloer. De naam Willem van Loo doet bij de lezer allicht niet echt een belletje rinkelen. Hij was een bastaardzoon van Filips van Lo, graaf van Vlaanderen, en kleinzoon van Robrecht de Fries. Hij was ook bekend onder de naam ‘Willem van Ieper’ en stond bekend als een eersterangskrijger en legeraanvoerder. Hij gedroeg zich als een gravenzoon en had veel invloed aan het hof van zijn neef Boudewijn VII.

Na de dood van Boudewijn wierp hij zich op als troonpretendent en bond hij de strijd aan met Karel de Goede, maar hij verloor ondanks de steun van Boudewijns moeder, Clementia van Bourgondië. Hij verzoende zich na korte tijd met de nieuwe graaf en werd een graag gezien figuur aan het hof; de rivaliteit om de troon bleek vlug vergeten.

Urbain Taillebert

Daarnaast is de Sint-Pieterskerk ook de moeite door de eikenhouten beelden die de vijftien mysteries van Onze-Lieve-Vrouw uitbeelden, alle van de hand van Urbain Taillebert. Het barokke houten hoofdaltaar is beschilderd om het op marmer te doen gelijken. Verder is er ook het schilderij ‘Christus aan het kruis’ van Jan Boeckhorst.

Sacristie

De sacristie van Sint-Pieter wordt tot de mooiste van België gerekend.

De Sint-Pieterskerk was vroeger een deel van de Sint-Pietersabdij van de augustijnen. De monniken gebruikten het deel van de kerk tussen het transept en het priesterkoor, voorzien van een houten koorgestoelte uit 1624. De noorderbeuk deed dienst als abtskapel. De abdij heeft 1093 als stichtingsdatum en werd in 1797 verlaten als gevolg van de Franse revolutie. Plundering in 1478 en een brand in 1580 maakten heropbouw noodzakelijk. Die gebeurde in dezelfde stijl. Een neogotische toren verving de oude, romaanse vieringtoren (1866-1869).

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de toren opgeblazen, en van de kerk zelf bleef alleen het opgaande muurwerk overeind. Veel van de kunstschatten in het gebouw waren evenwel tijdig in veiligheid gebracht en bleven behouden. Na de oorlog werd de kerk volgens de oude plannen heropgebouwd. De vernielde 19de-eeuwse toren werd door een iets lager exemplaar vervangen.

Sint-Pieterskerk, koorgestoelte en hoofdaltaar.
Wist u dat …?

… de Sint-Pieterskerk in Lo-Reninge een ‘broodbank’ in renaissancestijl bevat?

… na plechtigheden hier brood werd uitgedeeld aan de armen?

… tussen de schilderijtjes aan de broodbank musicerende engeltjes zijn aangebracht?

Highlight 2 – De Westpoort en de schaduw van Julius Caesar

Wie door Lo-Reninge rijdt, passeert meestal langs de opmerkelijke Westpoort. Door de smalle breedte loopt slechts één rijrichting van de weg door het midden van de poort, de andere rijstrook loopt ernaast. Deze gotische poort dateert van rond 1250. Vlak bij de Westpoort bevindt zich de Caesarsboom, die verwijst naar een legende over Julius Caesar.

Westpoort

De Westpoort is het enige overblijvende restant van Lo’s oude stadsomwalling. Die telde vier toegangspoorten, maar werd in 1581-1582 gesloopt.

Caesarsboom

Vlak bij de Westpoort bevindt zich de ‘Caesarsboom’. Deze taxusboom met een omtrek van 2,8 meter is een van de typische symbolen van Lo. De naam verwijst naar een legende over Julius Caesar, die in 55 v. Chr. op weg naar Brittania een dutje zou hebben gedaan onder de boom en er zijn paard aan zou hebben vastgebonden.

Het verhaal gaat terug op de geschiedschrijver Jean-Baptiste Gramaye, die in 1612 als eerste Caesar in Lo liet passeren. In werkelijkheid is de Caesarsboom ongeveer 250 jaar oud. Op een schilderij uit het einde van de 18de eeuw is zijn voorganger te zien in volle wasdom.

De Westpoort in Lo, met daarvoor de Caesarsboom
Wist u dat …?

… de Westpoort vóór de stadsomwalling van Lo stond, aan de binnenzijde van de stadsgracht?

… ervoor een houten ophaalbrug lag?

… de holle stam van de Caesarsboom is dichtgemetseld en de takken met bandijzers worden ondersteund?

Meer Lo-Reninge

  1. De Vatevijver ligt ten zuidwesten van het stadhuis in Lo. De vijver bestaat al sinds de 15de eeuw. Een ‘vate’ werd aangelegd om regenwater op te vangen, meestal in de onmiddellijke omgeving van de kerk. Dit was cruciaal bij de aanleg van een polderdorp, een omgeving waar veel brak, onbruikbaar water aanwezig was.
  2. De Duiventoren in Lo-Reninge werd in 1719 gebouwd op het domein van de Sint-Pietersabdij. De toren telt bovenaan 1 132 hokjes waar duiven werden gehouden. Onder in de toren hield men andere dieren, zoals varkens. Volgens de legende trok de toen pas gekozen abt Patricius Fraeys naar Rome. Zijn monniken vroegen hem of ze voor een verrassing mochten zorgen bij zijn terugkomst, wat deze toren bleek te zijn.
  3. Het Oud stadhuis en belfort in Lo wordt nu gebruikt als hotel en restaurant. Het gebouw staat sinds 1999 op de werelderfgoedlijst van Unesco als onderdeel van de gezamenlijke inschrijving van een groep van 56 belforten in België en Frankrijk.
  4. Het geboortehuis van priester Alfons Van Hee staat in de Weststraat. In de jaren 1870 schreef Van Hee in Vlaamsgezinde studententijdschriften onder pseudoniemen zoals ‘J. Spanooghe’, ‘Ritsen’ en ‘Die Vlaeghe’. In 1881 stichtte Van Hee de volksalmanak ‘’t Manneke uit de Mane’. Tot zijn dood bleef hij er de hoofdredacteur van.
  5. De prachtige Sint-Barnabaskerk in Noordschote is een driebeukige kerk uit 1923. Het opmerkelijke is dat ze toen werd heropgebouwd volgens het model van de vroegere gotische kerk uit 1498. De kerk werd gerestaureerd in 2007. Ze wordt omringd door een kerkhof met o.a. ook enkele oorlogsgraven uit WO I.

Info

Markt 17A, 8647 Lo-reninge 058 28 91 66

info@lauka.be

www.lo-reninge.be/visit

DIKSMUIDE

Intro

Diksmuide ligt op de grens van de kustpolders en de zandleemstreek. Er zijn sporen van bewoning sedert de vroegromeinse tijd en men vermoedt dat er einde  9de eeuw een burcht werd gebouwd als verdediging tegen de Vikingen. In de middeleeuwen was Diksmuide een belangrijk centrum van de lakennijverheid met als voornaamste handelspartner Engeland.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de stad zodanig verwoest dat pas in 1922 een einde kwam aan het ruimen van het puin en met de eigenlijke wederopbouw kon worden gestart. De stad herrees uit zijn as in een neo-Vlaamse renaissancestijl, een ode aan de bouwtraditie van de 15de en 16de eeuw en Vlaanderens ‘Gouden’ periode.

Highlight 1 – Dodengang, ijkpunt van de ‘Historische Pool van Defensie’: ‘herdenken is aan vrede werken’

De Dodengang in Diksmuide is een ontroerende getuige van het oorlogsleed van honderd jaar geleden, als laatste stukje van het Belgisch front uit de Eerste Wereldoorlog. Deze plek is hét symbool van Belgische opoffering tijdens WO I. De Dodengang is een van de belangrijkste sites voor de ‘Historische Pool van Defensie’, een initiatief van de voormalige minister van Defensie André Flahaut, met als doel de valorisatie en vrijwaring van het historisch patrimonium van de Belgische landsverdediging. Een patrimonium dat aan de jonge generaties de boodschap ‘herdenken is aan vrede werken’ wil meegeven.

Op deze plek vuurden Duitsers vanuit hun posities vaak ‘in den blinde’ granaten af. Die hadden altijd nut: indien niemand was geraakt, dan was minstens schade toegebracht aan de loopgraaf. En die moest dan weer ’s nachts worden gerepareerd, waarop de vijand met nog meer kans op het maken van slachtoffers in den blinde vuurde. Een vicieuze cirkel waar niet uit te raken viel en die ontelbare Belgische soldaten het leven heeft gekost. Duizenden Belgische soldaten zijn hier omgekomen.

De Dodengang bestaat aan het zuidelijke beginpunt ervan (de ‘Ruiterschans’) uit een eerste verdedigingsstelling, iets ten zuidwesten van kilometerpaal 16 en in noordwestelijke richting uitgebouwd. Die ‘Ruiter’ is een bovengrondse stelling uit twee verdiepingen, gebouwd om vijandelijke aanvallen vanaf de overkant van de IJzer en vanuit het noorden af te slaan. Het was immers duidelijk dat de Dodengang geen optimale beveiliging kon bieden tegenover de Duitsers, wanneer die het zouden aandurven om de rivier over te steken.

Vanaf september 1915 werd dus een nieuwe stelling, de zgn. ‘Ruiterschans’ of ‘Cavalier’ aangelegd. Die bestond uit twee aparte maar wel parallel lopende loopgraven die haaks op de Dodengang stonden. Dit was dus wel degelijk een hoge, ijzersterke constructie, waarvan de onderste loopgraaf werd gebruikt als doorgangsweg en de bovenste als verdedigingsstelling. Met dit bouwkundig huzarenstukje, dat in 1917 was afgewerkt en aan het Belgische front zijn weerga niet kende, werd het beoogde dubbele doel bereikt: zowel de hele Dodengang tot aan het noordelijkste punt als de overkant van de IJzer konden nu perfect gecontroleerd worden.

Technische evolutie

De technische evolutie tijdens WO I was opmerkelijk. Het fenomeen ‘loopgraaf’ is daar een rechtstreeks gevolg van. Al kort na de aanvang van het conflict moest de cavalerie het veld ruimen voor gepantserde voertuigen en vliegtuigen. Ook werd de arme soldaat geconfronteerd met vlammenwerpers, machinegeweer en aanvallen met gifgas, allemaal beesten waar hij nog nooit van had gehoord. Maar wat het conflict nog het meest kenmerkte, was de loopgraaf.

Tijdens WO I werden aan het hele westelijke front ongeveer 40 000 kilometer aan loopgraven gebouwd, zijnde het equivalent van de omtrek van de aarde. De loopgraaf werd hét symbool bij uitstek van de verlamming die dat westelijke front van 1915 tot 1918 gekend heeft. Het was immers quasi onmogelijk om de posities van de tegenstrever te veroveren, tenzij ten koste van enorme verliezen aan mensenlevens. In de eerste maanden kwam het ‘werken aan een loopgraaf’ neer op niet veel meer dan een verbinding maken tussen twee of meer granaattrechters. Zo is ook de Dodengang begonnen.

De militaire voedingsbodem van de Dodengang is uiteraard van cruciaal belang. Na de IJzerslag in oktober en november 1914 bezetten de Duitsers nog enkele stellingen op de linkeroever van de IJzer. Hoewel de inundatie van de IJzervlakte van einde oktober 1914 de vijand verplicht had om zich op de rechteroever terug te trekken, konden de Duitsers toch de hele oorlog lang een smalle strook linkeroever tussen Tervate en Kaaskerke bezet houden.

Voor een goed begrip: tussen Nieuwpoort en Diksmuide volgde de Belgische verdedigingslijn vanaf november 1914 de spoorwegberm tussen beide steden, maar ter hoogte van Kaaskerke liep het terrein lichtjes omhoog en daar was uiteraard niets onder water gezet. Om die reden week de frontlijn hier van de spoorwegberm af en liep naar de IJzer toe: dit was een gebied ruwweg vanaf kilometer 5 op de spoorwegberm Nieuwpoort-Diksmuide, doorheen niet-overstroomd gebied, tot aan kilometerpaal 16 op de rivier.

Petroleumtanks

Dit stukje was na oktober 1914 de achilleshiel in de Belgische verdedigingslijn. Tot overmaat van ramp stonden op de plaats waar de Reigersvliet in de IJzer vloeide, ook aan de linkeroever van de IJzer, twee petroleumtanks, van waaruit de Duitsers de Belgische stellingen in de bocht van de IJzer ter hoogte van kilometerpaal 16 onder vuur namen. Ook vanuit het zuidoosten, vanaf de ‘minoterie’ in Diksmuide, werden de Belgische stellingen beschoten. De Belgische 3de Divisie ondernam in de tweede helft van maart 1915 een eerste poging tot verovering van de Duitse posities op de petroleumtanks, maar die mislukte. De opdracht was om de smalle oeverstrook tussen kilometerpaal 16 en de monding van de Reigersvliet te veroveren. Door de drassigheid van het terrein en de vele granaattrechters vol water mislukte dat.

Een volgende poging in mei had iets meer succes, want de Belgen geraakten tot op ongeveer 100 meter van de petroleumtanks. Toen besloot generaal-majoor Jacques van de 3de Legerdivisie dat de oude techniek van een ondergrondse gang (een ‘sappe’) zou worden toegepast. Jacques gaf opdracht tot het uitgraven van een sappe langs de IJzerdijk, ten oosten van het verharde jaagpad vanaf kilometerpaal 16 en over een lengte van zo’n 700 meter noordwaarts. Vanaf 18 mei 1915 werden de bestaande schutterskuilen en stukjes dwarsliggende gevechtsloopgraven, die om de 40 à 50 meter waren uitgegraven, met elkaar verbonden door het graven van de sappe. Een uiterst gevaarlijke klus, want de omgeving van kilometerpaal 16 lag voortdurend onder vijandelijk geschut. Het was ook een moeilijk werk dat door geniesoldaten werd uitgevoerd, afgeremd als ze waren door instortingen, waarbij ze vaak kniehoog in de modder stonden. Waar bij het werk aan een gewone loopgraaf tientallen mannen tegelijk werkten, konden in een sappe slechts enkele manschappen worden ingezet.

‘Boyau de la mort’

Op 27 mei ontdekte men dat de Duitsers eveneens begonnen waren met het uitgraven van een sappe, met name vanaf de positie aan de petroleumtanks, richting kilometerpaal 16, zodat beide partijen elkaar naderden op een afstand van enkele tientallen meters eerst, later tot op minder dan twintig meter. Op een gegeven moment drongen de Duitsers tijdens een nachtelijke aanval zelfs door tot in het Belgische sappenhoofd.

Vanaf juni 1915 werd de smalle en ondiepe greppel van ongeveer 350 meter lengte ingericht als een verbindingsloopgraaf, met als officiële naam op de stafkaarten: ‘Boyau de Communication de la Borne de l’Yser’. Vanaf eind 1915 kreeg de locatie de naam onder dewelke zij helaas een grote faam kreeg: ‘Boyau de la Mort’. De Dodengang.

Eenmaal de oorlog voorbij ontstond snel een consensus dat alles moest worden gedaan om de site van de Dodengang voor het nageslacht te bewaren. In 1924 liet het ministerie van Openbare Werken de Dodengang opnieuw aanleggen. Daar was een praktische reden voor: het jaagpad op de dijk, de plaats waar de soldaten in 1915 begonnen te graven, moest opnieuw bruikbaar gemaakt worden om de scheepvaart op de IJzer mogelijk te maken. Deze werken vormden meteen de uitgekiende gelegenheid om de jute zandzakken te vervangen door zakken gevuld met cement. Een wijziging van structuur die de site een langere levensduur garandeerde, maar die het nadeel had dat er voortaan wel enige verbeelding nodig was om de oude inrichting te herkennen.

Touring Club van België

De Touring Club van België zorgde ervoor dat de site in stand werd gehouden. In 1927 verhinderde deze vereniging dat de Dodengang werd afgebroken om er een weg aan te leggen. Tot 1940 nam het Belgische leger het onderhoud en de bewaking van het terrein op zich.

De Tweede Wereldoorlog vaagde de herinnering aan de Eerste in belangrijke mate weg. Met uitzondering van de begraafplaatsen waren de voornaamste WO I-sites ondertussen verdwenen. Ook de Dodengang vormde een uitzondering op die regel. Na WO II nam de Touring Club van België de site opnieuw onder haar hoede. Het Belgische leger leverde mankracht en materialen voor de regelmatig uit te voeren restauratiewerken.

Op 2 juni 1992 werd de unieke waarde van de site officieel erkend door een Besluit van minister van het Vlaams Gewest Johan Sauwens. De Dodengang werd beschermd overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten. In 1994 besliste de federale regering dat het ministerie van Landsverdediging opnieuw verantwoordelijk werd voor het beheer van de Dodengang. Vanaf 1995 werden belangrijke restauratiewerken uitgevoerd in de loopgraven langs de IJzer. Gezien de slechte staat van het gebouw van de site werd door de afdeling Infrastructuur van Defensie in 2002 een nieuw gebouw opgericht en in 2004 ingehuldigd.

De Dodengang is het laatst bewaarde stuk van het Belgische front uit de Eerste Wereldoorlog. Dit unieke patrimonium moet aan de jonge generaties de boodschap ‘herdenken is aan vrede werken’ meegeven.
Wist u dat … ?

… de naam ‘Ruiterschans’ of ‘Cavalier’, die zich bevindt aan het begin (zuiden) van de Dodengang, verwijst naar de houding van een ruiter op de rug van een paard?

… toen de Belgen in mei 1915 met een gedurfde aanval tot op honderd meter van de Duitse posities geraakten, dit slechts ging ten koste van grote verliezen, nl. 150 doden en gewonden op 500 ingezette soldaten?

… de meesten van de slachtoffers dagenlang bleven liggen, omdat ze alleen bij nacht en onder voortdurende Duitse beschietingen konden worden weggehaald?

Highlight 2 – De IJzertoren: wat rest van het leven? Wat blijft van het land?

De IJzertoren werd in 1928-1929 opgericht als hulde aan de Vlaamse soldaten die tijdens de Eerste Wereldoorlog sneuvelden aan het IJzerfront. De geschiedenis van de toren is nauw verbonden met de woelige geschiedenis van de Vlaamse Beweging. In de aanloop naar de herdenking van de Grote Oorlog werd het museum in een nieuw kleedje gestoken. Op 1 maart 1914 opende het vernieuwde Museum aan de IJzer zijn deuren voor het grote publiek. Het is een van de boeiendste WO I musea op Belgische grondgebied.

Losbandigheid aan het front

Voor de niet-ingewijden onder ons schetsen we kort enkele initiatieven uit de oorlogstijd die te maken hebben met de Vlaamse ontvoogdingsstrijd en de aanloop naar het organiseren van de IJzerbedevaarten vanaf 1920.

Aanvankelijk legden deze initiatieven zich toe op de strijd tegen het defaitisme en zedenverwildering bij de Vlaamse piotten. De priesters, studenten en intellectuelen stoorden zich aan de losbandigheid aan het front. Zo ontstond in 1915 ‘De Belgische Standaard’, krant die zich ‘Vaderlandslievend, Vlaamsch en Katholiek’ noemde en die de Vlaamse soldaten op het rechte katholieke pad wilde houden.

Daarnaast werd, niet verrassend, ook ruime aandacht gegeven aan de taalperikelen aan het front. In 1916 werd het ‘Secretariaat der Katholieke Vlaamse Hoogstudenten’ (SKVH) opgericht, met als doel de Vlaamse frontsoldaten te steunen en te proberen om hen ‘menselijkheid’ bij te brengen gedurende de oorlog. Er was ook ‘Heldenhulde’ om geld in te zamelen voor zerken met Vlaamse opschriften op de graven van gesneuvelde Vlaamse studenten. Tot dan kregen die de vermelding ‘Mort pour la patrie’ op hun graf. Pijnlijk! Als vervanging koos men voor AVV-VVK (Alles Voor Vlaanderen – Vlaanderen Voor Kristus), op een Iers kruis boven een blauwvoet.

Vlaamse identiteit

In 1917 werd de Frontbeweging opgericht. Deze zou het Vlaams-nationalisme een belangrijke organisatorische input geven. Vanaf dan werd een romantisch kantje van dat Vlaams-nationalisme dik in de verf gezet: in de loopgraven verbroederden de Vlaamse intellectuelen zich met de Vlaamse lagere klassen, zich beiden bewust van hun ‘Vlaamse identiteit’.

In 1919 werd de Frontpartij opgericht, de eerste Vlaams-nationalistische partij in Vlaanderen. De officiële naam was ‘Het Vlaamsche Front’. De Frontpartij ontstond enerzijds uit de Vlaamse Frontbeweging en anderzijds uit activisten. Zij ijverde trouwens voor amnestie voor de activisten.

Het streven van het activisme was vooral gericht op radicale politieke veranderingen die zouden leiden tot een grotere Vlaamse autonomie binnen een hervormde Belgische staat, en die zelfs na verloop van tijd een soeverein Vlaanderen in het vooruitzicht stelde, met de grootst mogelijke politieke zelfstandigheid. De ‘activisten’ waren er tijdens de oorlog niet voor teruggeschrokken dit streven te verwezenlijken met steun en onder auspiciën van de Duitse bezettingsmacht.

Nog in 1919 was er de oprichting van het ‘Verbond der Vlaamsche Oud-strijders’ (VOS). Vooral vanuit de Frontpartij en het VOS zou geijverd worden voor een ‘bedevaart naar een groot gedenkteken, ter nagedachtenis van de gesneuvelde, Vlaamskatholieke studenten’.

Algemeen IJzergedenkteken

Op 4 september 1920 werd de eerste IJzerbedevaart georganiseerd door het ‘Comité voor de jaarlijkse bedevaart naar de graven van de IJzer’. Die vindt tijdens het plaats op de begraafplaats in Steenkerke aan het graf van Joe English, frontschilder en ontwerper van de heldenhuldezerkjes. English wordt een van de tien IJzersymbolen of gesneuvelde soldaten rond wie tijdens de volgende bedevaarten een cultus zal worden opgebouwd. Tijdens deze eerste IJzerbedevaart wordt meteen de planning voor de volgende bedevaarten aangegeven: een eucharistieviering, een sobere plechtigheid, toespraken van de voorzitter en eventueel van een VOS-vertegenwoordiger, een bloemenhulde en ten slotte een vlaggentocht.

De eerste IJzerbedevaart heeft ook reeds een avondprogramma op zaterdag, met voordrachten. In 1925 werden op bevel van de militaire overheid heldenhuldezerkjes op de begraafplaatsen van Oeren en Adinkerke stukgeslagen en verwijderd met het oog op de aanleg van definitieve militaire begraafplaatsen met eenvormige grafzerken. Op de IJzerbedevaarten en in de Vlaams-nationalistische propaganda gaf deze ‘aanslag’ van België op Vlaanderen jarenlang voedsel aan verontwaardiging. Tevens gaf deze gebeurtenis voeding aan het sluimerende idee om een algemeen IJzergedenkteken te bouwen ter ere van alle Vlaamse gesneuvelden. Na een officiële wedstrijd werd uiteindelijk gekozen voor een ‘modernistisch’ ontwerp van de gebroeders-architecten Van Averbeke uit Antwerpen die zich lieten inspireren door het ontwerp van de heldenhuldezerkjes van Joe English. In mei 1928 werd begonnen met de bouw van de toren en op 24 augustus 1930 werd de IJzertoren tijdens de elfde IJzerbedevaart ingewijd.

‘De stormloop van ’t jaar dertig’

In de geschiedenis van de IJzerbedevaart was 1930 een ophefmakend jaar. Niet alleen werd de IJzertoren uiteraard dat jaar ingehuldigd. De elfde editie van de IJzerbedevaart die zou later bekend staan als ‘de stormloop van ’t jaar dertig’.

In aanwezigheid van een recordaantal bedevaarders noemde professor Frans Daels de pas voltooide IJzertoren ‘het tehuis voor geschonden graven, voor verbrijzelde zerken, voor de Vlaamse doden.’ Hij zinspeelde hiermee op de vele geschonden en stukgeslagen heldenhuldezerkjes in Oeren en Adinkerke. Volgens Daels was de IJzertoren het tehuis van de grote Vlaamse trouw tegenover de meineed, het tehuis van het integraal recht, ook en vooral na het sneuvelen. ‘Treed binnen in dit huis,’ sprak hij, ‘dertigduizend Vlaamse Doden, opgeroepen met de kreet ‘Vlamingen, gedenkt de Slag der Gulden Sporen’, en op 11 juli in de barakken van het front opgesloten, met verbod ‘De Vlaamse Leeuw’ te zingen, om daarna tot parade te dienen bij nationale feesten van de vreemde’.

Door de houding van gezagsdragers en door allerlei krantenartikels werd nog voor 24 augustus 1930, dag van de IJzerbedevaart, een antibedevaartsfeer geschapen. Het bleef daar niet bij. Tijdens de plechtigheid dook plotseling een vliegtuig, bestuurd door piloot Georges Labrique, op dat laag boven het bedevaartsterrein vloog. Uit het toestel dwarrelden duizenden tricolore vlaggetjes en strooibriefjes neer over de massa. In de pamfletten werd te keer gegaan ‘tegen de boze herders die onder voorwendsel ener godsdienstige bedevaart, haat en verdeling zaaien en een open strijd aangaan tegen de burgerlijke en geestelijke overheden’. Verder repten zij van ‘verraders en deserteurs’ die in de rug hadden geschoten en bijgevolg het recht niet hadden te spreken in naam van het Vlaamse volk. Het strooibiljet riep de bedevaarders op zich loyaal achter het Belgische vaderland en koning Albert te scharen. De massa reageerde woedend. Belgische vlaggen werden afgerukt en in brand gestoken.

Van dan af was een bepaald mechanisme in gang gezet dat niet meer te stoppen viel. De IJzertoren, de heldenhuldezerkjes, de Vlaamse Leeuw … zij groeiden uit tot nationale symbolen die steeds meer werden geplaatst tegenover de Belgische nationale symbolen. De ene of de andere vlag hijsen betekende kleur bekennen. Grijs bestond niet meer, het was zwart of wit.

Aanslag en wederopbouw

In de nacht van 15 op 16 maart 1946 wordt de IJzertoren omstreeks 2.15 uur vakkundig door ‘gekende ongekenden’ gedynamiteerd en volledig verwoest. Een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld en dertien verdachten worden voorgeleid, maar tien jaar later zouden deze personen door de Kamer van Inbeschuldigingstelling buiten vervolging worden gesteld. De betrokkenheid van de ontmijningsdienst DOVO werd evenwel bewezen geacht. De hele toestand rond de verwoesting van de toren en de onmacht van de onderzoekers om de juiste schuldigen voor de rechter te brengen en te laten veroordelen, zouden in het België van na WO II een zeer zwaarbeladen dossier vormen.

Aangestipt dient hier te worden dat ook reeds op 16 juni 1945 een aanslag op de IJzertoren was gepleegd, met grote schade als gevolg. Maar toen bleef de toren overeind staan.

Het duurde enige tijd vooraleer men van de opperste verbazing was bekomen. In de zomer van 1948 werd een betonnen platform boven de resten van de IJzertoren, een wit kruis met de letters ‘AVV-VVK’ en de tekst van Cyriel Verschaeve ‘Hier liggen hun lijken als zaden in ’t zand/Hoop op den oogst, O Vlaanderenland’ aangebracht. Vanaf 22 mei 1949 werd de Paxpoort uit brokstukken van de oude IJzertoren opgebouwd en voltooid op 1 oktober 1949.

Drie jaar later besliste het IJzerbedevaartcomité dat de nieuwe toren in dezelfde vorm als de oude moest worden opgebouwd, maar wel veel hoger (84 m). De toren zou ongeveer 150 m ten zuidwesten van het puin van de oude toren worden ingeplant. De werkzaamheden werden toevertrouwd aan ingenieur Monthaye en architect Robert Van Averbeke. Tijdens de IJzerbedevaart van 1965 werd de nieuwe IJzertoren ingewijd.

De IJzertoren, de crypte en de Paxpoort zijn sinds 1992 beschermd als monument en de bedevaartsweide als dorpgezicht.

Nooit meer oorlog

Op de IJzertoren staat de boodschap ‘Nooit meer oorlog’ in vier talen. Deze boodschap van hoop werd reeds in 1929 geïntroduceerd in de context van de IJzerbedevaart. Vanaf deze editie zou de pacifistische en antimilitaristische thematiek een terugkerend onderwerp worden in de IJzerbedevaarten.

Ook vandaag is het ‘Nooit Meer Oorlog’-thema prominent aanwezig in het kader van de IJzerbedevaart. De keuze van het IJzerbedevaartcomité om de jaarlijkse bedevaart op 11 november te laten plaatshebben, wat voor de eerste keer gebeurde in 2013, moet ook in die context worden gezien. Zich hiermee inschakelend in de internationale aandacht voor de gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog, en bij uitbreiding voor alle slachtoffers van oorlog en geweld, wil het IJzerbedevaartcomité terugkeren naar de oorsprong van de bijeenkomst in Diksmuide: een piëteitsvolle herdenking van onze soldaten aan ‘het Belgisch-Duitse front op Vlaamse grond’.

Door de ‘bedevaart naar de graven aan de IJzer’ te organiseren op de dag van de wapenstilstand krijgt de hartenkreet ‘Nooit meer oorlog’, de plaats die haar toekomt. De frontsoldaten wilden immers eerst en vooral komaf maken met oorlog en geweld als middel om conflicten te beslechten (want het is altijd de kleine man die het gelag betaalt). Met de keuze van 11 november wilde het IJzerbedevaartcomité overigens niet in concurrentie treden met andere herdenkingen op dezelfde dag (daarom werd en wordt voor een passend uur gekozen), maar wil ze een eigen geluid laten horen bij de herdenking van de Eerste Wereldoorlog. Centraal blijft derhalve de drievoudige boodschap van ‘Vrede, Vrijheid en Verdraagzaamheid’.

Wat rest van het leven? Wat blijft van het land?

Op 1 maart 2014 heropende het vernieuwde Museum aan de IJzer zijn deuren voor het grote publiek. De nieuwe museale invulling is symbolisch voor de nieuwe wind die door de IJzertoren en de IJzerbedevaart waait sinds een aantal decennia.

Als leidraad voor het nieuwe museum werd gekozen voor de leuze: ‘Wat rest van het leven. Wat blijft van het land.’ Hoe probeerden de soldaten een normaal leven te reconstrueren aan het front? Op welke manier probeerden diegenen die naar huis waren teruggekeerd thuis de oorlog te verwerken? Wat nemen mensen mee als ze plotseling op de vlucht slaan? ‘Wat blijft van het land’ verwijst naar de littekens die de Grote Oorlog in het omliggende landschap trok en legt verbanden met de verdere omgeving aan de IJzer. Maar net zo goed verwijst dit gedeelte van het museum naar het Belgisch patriottisme bij het uitbreken van de oorlog en het Vlaams-nationalisme en de Vlaamse Beweging tijdens en na WO I. Het museum vertrekt hierbij van de specifieke geschiedenis van de IJzertoren als monument en wil de bezoeker doorheen de tentoonstelling laten reflecteren over de nationale identiteit.

Passerelle van de Hoop

Op de IJzertorensite werd een waarheidsgetrouwe ‘passerelle’ gereconstrueerd.

Tijdens WO I werden dergelijke houten loopbruggen gebruikt om van de eerste linie, door de onder water gezette gebieden aan het IJzerfront, naar de voorposten te gaan. De basis van dergelijke passerellen was een metalen constructie, bedekt door hout. De replica aan de IJzertoren is 40 meter lang, bestaat uit 1 500 meter baddings, kepers en duimplanken, en 400 treinrails. Om veiligheidsredenen werd deze passerelle opgetrokken op een hoogte van enkele tientallen centimeter. In werkelijkheid was de hoogte ongeveer één meter. Een meter die soms het verschil maakte tussen leven en dood. Net zoals de loopgrachten hadden ook de passerellen een eigen naam. De passerelle aan de IJzertoren kreeg de naam ‘Passerelle van de Hoop’. Aan de ene kant ervan werd een decor met modder gecrëeerd.

De weersomstandigheden, en dan vooral de regenval en de drassige gronden van de Westhoek, zorgden tijdens de oorlog ervoor dat het landschap regelmatig werd omgevormd tot acopalyptische moddertoestanden, in vele gevallen bepalend voor het verloop van de oorlog. De bezoeker die over de houten loopbrug wandelt wordt om de zoveel minuten verrast door een ‘bombardement’. Het gefluit dat de bom voorafgaat gaat door merg en been.

Wist u dat … ?

… tijdens de eerste IJzerbedevaart in het eerste weekend van september 1920 enkele honderden bedevaarders kwamen opdagen?

… op zondag het toneelstuk ‘Dolle Hans’ werd opgevoerd door de toneelgroep van het Algemeen Vlaams Hoogstudentenverbond?

… de vader van Cyriel Verschaeve een ‘blauwverver’ was, en meer bepaald een kleine onderneming had waar linnen uit de streek gebleekt en geverfd werd?

De huidige IJzertoren werd gebouwd op ongeveer 150 m ten zuidwesten van de tot puin herleide eerste toren.

Meer Diksmuide

  1. Stadhuis met Belfort, na WO I heropgebouwd naar het voorbeeld van het oorspronkelijke 15de eeuwse gebouw dat tijdens de oorlog volledig werd verwoest.
  2. Begijnhof, daterend uit de 13de eeuw en een van de drie begijnhoven in West-Vlaanderen naast dat van Brugge en Kortrijk.
  3. De Blankkaart, een indrukwekkend natuurgebied in de deelgemeente Woumen. Het bezoekerscentrum is gehuisvest in het kasteel De Blankkaart.
  4. Oud-Stuivekenskerke, gelegen op het grondgebied van deelgemeente Stuivekenskerke, was een obeservatiepost van het Belgische leger tijdens de Eerste Wereldoorlog.  

Info

Grote Markt 6, 8600 Diksmuide 051 79 30 50

toerisme@diksmuide.be

www.bezoekdiksmuide.be