De Kleine Mote

Je winkelwagen

Geschiedenis van Graafschap Vlaanderen

Vijf eeuwen lang zetten de Lage Landen de toon van de ontluikende westerse beschaving,

Het graafschap Vlaanderen vanaf 1200, Brabant vanaf 1400 en Holland vanaf 1600. Pas bij het begin van de 18de eeuw neemt Engeland die rol over.

De geschiedenis van Vlaanderen is een geschiedenis van conflicten en machtsstrijd tussen koning-leenheer en graaf-leenman, tussen de graaf en steden, tussen patriciërs en het plebs.

Getekend door de lange strijd voor de Franse troon tussen Franse en Engelse pretendenten, door de lange strijd van de katholieke Spaanse koningen tegen een protestantse republiek, door de lange strijd van de Spaanse en de Oostenrijkse Habsburgers met de Franse koningen.

Romeinse tijd ( – 476)

De naam Vlaanderen dook voor het eerst op in 358, toen de Franken de Vlaanderengouw of pagus Flandrensis van de Romeinen onder hun beheer kregen. Het gebied strekte zich uit over Brugge tussen de IJzer en het Zwin.

Rond het jaar 420 zijn de Salische Franken onder leiding van hun koning Pharamond de regio binnengevallen. Zijn opvolgers Clodion, Meroveus, Childerik en Clovis zullen uiteindelijk de ooit zo machtige Romeinen helemaal uit onze contreien verdrijven.

Het West-Romeinse Rijk valt definitief in 476, het begin van de Middeleeuwen.

Vroege of donkere Middeleeuwen (476 – 900)

De vroege middeleeuwen werden gekenmerkt door toenemende barbarisering en verschillende invasies.

De braakliggende akkers raakten weer bebost. Er trekken roversbenden rond, de bevolking van West-Europa loopt sterk terug en hele streken raakten ontvolkt.

Heel weinig mensen – verlaten streken die zich onafzienbaar ver naar het westen, het noorden en het oosten uitstrekken, tot ze uiteindelijk alles overdekken – woest land, moerassen, wilde rivieren en heidevlakten, bossen, weidegronden en wouden, hier en daar verwoest door bosbranden en de vluchtige inzaaiingen van houtbranders – hier en daar een open plek, een gewonnen maar toch nog maar half getemd stuk land; ondiepe, armzalige voren, getrokken in de weerspannige grond door houten werktuigen, voortgezeuld door magere ossen; en ook binnen die voedselproducerende ruimte grote lege plekken, velden die een, twee, drie, soms tien jaar braak blijven liggen opdat ze tijdens die rustperiode op natuurlijke wijze hun vruchtbaarheid herkrijgen – hutten van steen, klei of takken, bijeen klittend in kleine gehuchten, omgeven door doornenhagen en een gordel van tuinen – soms, omringd door een beschermende palissade, de woning van een dorpshoofd, een houten loods, graanschuren, slavenverblijven en, terzijde, de keukens – af en toe een stedelijke nederzetting die, doortrokken van de landelijke natuur, niet meer is dan het gebleekte skelet van een Romeinse stad, ruïnevelden waar de ploeg zorgvuldig omheen getrokken wordt, een zo goed mogelijk herstelde omheining, stenen bouwwerken die nog uit het Romeinse Rijk dateren, omgebouwd tot kerken of versterkingen; vlak daarnaast enkele tientallen hutten waar wijnbouwers, wevers en smeden wonen, ambachtslieden die in dienst van het garnizoen en de plaatselijke bisschop sieraden en wapens vervaardigen; en ten slotte twee of drie joodse families die tegen rente kleine sommen geld lenen – karresporen, lange rijen lastdragers die herendienst verrichten, kleine konvooien van scheepjes en vlotten op alle waterwegen: zo ziet in het jaar 1000 de westerse wereld eruit. Ruw en landelijk in vergelijking met Byzantium, met Cordoba, zeer arm en zeer behoeftig.

Een woeste wereld. Een wereld die voortdurend door honger wordt bedreigd. Ze is zeer dun bevolkt, maar toch is haar bevolking altijd nog te talrijk. Met bijna blote handen vecht zij tegen een onwillige natuur aan wier wetten zij onderworpen is, tegen een onvruchtbare, want onvoldoende bewerkte grond. Geen enkele boer verwacht op elke graankorrel die hij zaait meer dan drie korrels te oogsten, als het jaar niet al te slecht is, en daarvan kan hij tot Pasen brood eten. Daarna moet hij genoegen nemen met kruiden, wortels, datgene wat hij in de bossen en aan de rivieroevers te eten vindt. Het zware werk van de zomer moet gedaan worden op een lege maag en wegkwijnend van vermoeidheid wacht de boerenbevolking op de oogst. En wanneer het weer – zoals meestal – niet meezit, is het graan nog eerder op en moeten de bisschoppen de verboden opheffen, de rituele orde doorbreken en toestaan dat er in de vasten vlees gegeten wordt. Soms, wanneer overvloedige regens de aarde hebben doorweekt en het werken in de herfst onogelijk hebben gemaakt, wanneer stormen de regentijd hebben verstoord, maakt het gewone gebrek plaats voor werkelijke hongersnood, die haar dodelijke tol eist.

Het hele jaar door naar believen te kunnen eten was een exorbitante luxe, het voorrecht van een handjevol edelen, priesters en monniken. Alle anderen waren slaven van de honger die zij ervoeren als een wezenlijk onderdeel van het menselijk bestaan. In hun ogen lag het lijden in de natuur van de mens besloten. De mens is naakt, beroofd van alles, uitgeleverd aan dood, kwaad en verschrikkingen. Want de mens is een zondaar. Sinds de val van Adam wordt hij door de honger gekweld en niemand is daar vrij van, evenmin als van de erfzonde. Deze wereld leefde in angst, allereerst voor haar eigen zwakheden.” (‘De kathedralenbouwers’, Georges Duby.)

De centrale macht bestaat niet langer.

Er ontwikkelt zich een leenstelsel, de feitelijke macht komt in handen van lokale leenmannen.

De Frans-Duitse grens, oorzaak van de eeuwenlange twist en vele oorlogen, ontstaat.

Kroon-Vlaanderen behoorde tot het West-Frankische rijk. Antwerpen, Brabant en Limburg zouden tot 1549 deel blijven uitmaken van het Oost-Frankische Rijk, dat in de tiende eeuw de naam Duitse Keizerrijk of Heilige Roomse Rijk zou krijgen.

De grote volksverhuizing

Ontstaan van feodaliteit

Belang van kloosters in vroege en volle middeleeuwen

Ontstaan van de Frans / Duitse grens

Ontstaan van het graafschap Kroon-Vlaanderen

Woudmeesters: feiten en legende

Boudewijn met de IJzeren arm, eerste graaf van Vlaanderen

Boudewijn II (865-918), grondlegger van de Vlaamse macht

[_collapse_level2 view=”link” color=”#0f16d6″ icon=”arrow” expand_text=”toon meer ..” collapse_text=”minder …” ]

Boudewijn II (zoon van Boudewijn met de IJzeren arm) volgde zijn vader op in de grafelijke functie maar handelde in praktijk volledig autonoom. Hij legt de basis voor de latere rijkdom van de graven van Vlaanderen.

In 879 sterft Boudewijn I, zijn zoon is nog geen 15 jaar oud en de vikings komen naar Vlaanderen. De Gentse St Baafsabdij -met naam en faam in het hele Karolingische rijk- wordt geplunderd; de vikings slaan er zelfs hun winterkamp op.

Maar de jonge graaf toont weerbaarheid. Hij verdedigde zijn grondgebied tegen de Vikings door ringwalburchten aan te leggen. Na de aftocht van die Vikingen legt hij de hand op het volledige gebied tussen de Noordzee en de Schelde.

Hij oefende de grafelijke bevoegdheden uit in eigen naam en eigende zich in zijn machtsgebied de koninklijke prerogatieven (banrecht en wildernisregaal) toe; hij usurpeerde de koninklijke domeinen en talrijke goederen van abdijen en kerken die onder de koninklijke bescherming stonden.

Het bannum was het recht van de vorst om te bevelen, te verbieden en te straffen. Dat betekende rechtspreken, belasting heffen en dwingend hand- en spandiensten opleggen in het hele machtsgebied.

Het wildernisregaal was het koninklijke recht op de heerloze en niet in cultuur gebrachte gronden (duinen, schorren, veengronden, bossen, heiden).

Hij maakt daarbij handig gebruik van het machtsvacuüm dat in het noorden van het West-Frankische rijk ontstaan was ten gevolge van de grote Noormanneninval van 879-883, alsook van de algehele verzwakking van de koninklijke macht in dit desintegrerende rijk.

[/bg_collapse_level2]

Belang van de kuststreek

Hoge of volle middeleeuwen (900 – 1250)

Na het uiteenvallen van het rijk van Karel de Grote eindigen de vroege middeleeuwen en de Karolingische renaissance.

De start is moeilijk, de 10de eeuw was de ijzeren eeuw: het Karolingische Rijk viel uiteen, men kreeg de laatste invallen van de Vikingen te verduren en het jaar 1000 werd gevreesd als het einde der tijden. In de kerkgeschiedenis geldt deze periode ook als een duistere eeuw of saeculum obscurum gezien het morele verval van de Kerk. Maar de welvaart komt terug.

Maar de volksverhuizingen en invasies eindigen en West-Europa werkt zich langzaam uit het barbarendom omhoog.

Leenrechten worden erfelijk; het ontstaan van seigneuries banales en de godsvredebeweging brengt grotere veiligheid; aandacht verschuift naar het midden-oosten met de kruistochten en de reconquista; de landbouwproductiviteit neemt toe en er ontstaan sterke steden.

Het graafschap Vlaanderen groeit en bloeit, in die mate dat de relatie leenheer (Franse koning) en leenman (Vlaamse graaf) verzuurt.

Terugkeer van de welvaart

Evolutie naar erfelijke feodaliteit

Banale (r)evolutie

Kruistochten en reconquista

Stedelijke privileges, Keure

Expansie van Vlaanderen

Bloei van Vlaanderen

Relatie Franse koning – Vlaamse graaf

Periode tot en met Karel de Goede

Willem Clito (1102 – 1128)

Koning Filips Augustus van Frankrijk, hersteller van de koninklijke macht (1165 – 1223)

Late middeleeuwen: 1250 tot 1500.

… wordt vervolgd…