De Kleine Mote

Je winkelwagen

Jan Camerlynck, calvinist, beeldenstormer en bosgeus

Jan van de Camere, alias Camerlynck, geboren te Hondschoote, ca. 1528, zoon van een zekere Franchoys, een saaiwerker in Hondschoote.

Calvinist

Hij trouwde er en ging zich met zijn vrouw in Brugge vestigen. Na het overlijden van zijn echtgenote en hun tienjarige zoon in 1561/62 aan de pest, keerde hij terug naar het Westkwartier (de zuidwestelijke hoek van het graafschap Vlaanderen vormde toen een aparte eenheid met zeven kasselrijen:  Belle-ambacht, Cassel-ambacht, Sint-Winoksbergen-ambacht, Broekburg-ambacht, Veurne-ambacht , Kasselrij Ieper en Kasselrij Waasten).

Omstreeks die periode moet hij ook gestopt zijn met naar de eucharistie en de biecht te gaan, vanwege zijn overgang naar het calvinisme. In 1566 was hij bij de eersten die hagenpreken bijwoonden.

Beeldenstormer

Op vraag van het consistorie van Hondschoote werd hij lijfwacht van de predikant Sebastiaan Matte. Hij assisteerde Matte, gewapend met een hellebaard, tijdens de openingsakte van de Beeldenstorm op 10 augustus 1566 in Steenvoorde. In de nacht van 15 op 16 augustus was hij onder het dertigtal Hondschotenaren dat het zwaarbewaakte Ieper wist binnen te dringen om er beelden te breken. Vervolgens voerde hij een troep aan die hetzelfde deed in Diksmuide. In Brugge liep het fout: Camerlynck werd gevangen gezet maar hij kreeg genade en kwam weer op vrije voeten.

Bosgeus

Rond 3 januari 1567 was hij terug in zijn geboortestreek. In maart plunderde hij met 25 à 30 man het huis van de pastoor van Steenwerck. Daarna vergezelde hij Matte via Engeland naar Hendrik van Brederode in Vianen. Hij werd door de consistories van Londen en Sandwich uitgekozen om de weg vrij te maken voor een invasie. De taak van Camerlynck bestond eruit een groep te leiden die het Westkwartier zou zuiveren en in beroering brengen door een terreurcampagne ter voorbereiding van de eigenlijke invasie door Engelse ballingen en Franse hugenoten.

Van november 1567 tot februari 1568 gingen de bosgeuzen van Camerlynck over tot mishandeling en uitmoording van priesters en gerechtsdienaren. Na “oorsnijdingen” van priesters op 22 en 28 november in Houtkerke en Oostkappel, doodden de bosgeuzen op 3 december drie gerechtsdienaren in een vuurgevecht. Ze legden de kerk van Steenwerck in de as en brachten de pastoor van Houtkerke een tweede bezoek dat hem het leven kostte. Op 8 januari overvielen en vermoordden ze nog eens zeven of acht gerechtsdienaren in Roesbrugge.

Drie martelaren van Reningelst

Op 11 januari 1568 gijzelde een groep bosgeuzen, onder Camerlyncks leiding, de pastoor Judocus Hughesoone, de onderpastoor Robertus Ryspoort en de koster Jan Breufkin van Reningelst; ze plunderden de kerk en trokken beladen met de kerkschatten via Loker naar Dranouter, waar ze eveneens de pastoor Jacobus Panneel gevangen namen en de kerk in brand staken.

De rooftocht ging verder langs Kemmel, Nieuwkerke, Niepkerke en terug Nieuwkerke. Daar moesten de priesters hun geloof afzweren en zweren geen missen meer op te dragen, maar ‘ze stierven nog liever’. Het drietal uit Reningelst werd na een schijnproces verminkt en geëxecuteerd op verloren maandag (Weversmaandag) 12 januari. Enkel de pastoor van Dranouter werd niet vermoord.

Gevangenneming

Ook op 27 januari hielden Camerlyncks bosgeuzen een bloedige strooptocht door het land maar hun guerilla wist geen algemene opstand te ontketenen en ontaardde bij momenten in banditisme tegen particulieren.

Wat het invasieplan echter definitief fnuikte, was de arrestatie van de edelman Hannescamps op 9 februari. Hij bekende onder tortuur, waardoor de autoriteiten tegenmaatregelen konden treffen. Zonder steun waren de 80 à 90 bosgeuzen van Camerlynck geen partij voor de soldaten en Camerlynck bracht zich met zes man in veiligheid in Boulogne en stak over naar Engeland, waar hij enige maanden bleef.

Op 20 september 1568 landde Camerlinck met zestien gezellen in Oostende, met de bedoeling het eerdere plan van terreur en invasie te hernemen. Bendelid Jacques Ebrecht werd echter op 25 september te Loker aangehouden en sloeg twee dagen later door onder tortuur. Zo slaagden de autoriteiten er in om Camerlynck en twaalf bendeleden op 28 september 1568 te verrassen in Kaaster. Na een hevig gevecht werden ze ingerekend en overgebracht naar Ieper voor hun proces.

Proces

Op 2 oktober 1568 opende het proces voor de vierschaar van Ieper. Tijdens uitgebreide verhoren, met de nodige foltering, gaf Camerlynck blijk van ontgoocheling in zijn opdrachtgevers, door wie hij zich bedrogen voelde. De bosgeuzen ondernamen nog een vergeefse poging om hem en zijn kompanen uit de gevangenis te bevrijden.

Op 20 november aanhoorde hij zijn vonnis; alle mannen werden ter dood veroordeeld en de zwaarste straf was voor Jan Camerlynck: nadat zijn beide oren werden afgesneden, werd hij rond de markt van Ieper gesleept en op elke hoek van het plein gegeseld en met een gloeiend ijzer gemerkt, om ten slotte “met cleenen viere” te worden verbrand (op het schavot gebonden met boven zijn hoofd een ketel brandende pek die op zijn lichaam druppelde en een klein vuur aanstak dat hem levend verbrandde).

Zijn terechtstelling maakte na twee jaar van geweld een einde aan de activiteiten van de bosgeuzen in die streek.

Het dossier van zijn proces is bewaard in het Rijksarchief te Kortrijk, de processtukken werden omstreeks 1970 integraal teruggevonden.

Een fragment uit ‘Dagboek van Augustijn van Hernighem’ vertelt over de terechtstelling.

Kroniekenvandewesthoek.be/de-terechtstelling-van-jan-camerlynck